23 jan 2020
Geen schending beroepsgeheim
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 23 januari 2020, IT 3020; ECLI:NL:TGZCTG:2020:23 (Medisch beroepsgeheim) Klaagster klaagt verweerder aan dat hij haar medische gegevens onrechtmatig heeft verwerkt en gedeeld met zijn opvolgende collega. Verweerder heeft gedurende klaagsters behandeling bij verweerder de medische gegevens van klaagster beoordeeld en op grond daarvan een advies uitgebracht. Nadat hij vertrok bij F. heeft hij de bij hem in behandeling zijnde dossiers, waaronder dat van klaagster, overgedragen aan de opvolgend medisch adviseur. Klaagster is van mening dat hierdoor het eigendomsvoorbehoud van haar medische gegevens is geschonden. Klaagster wordt in het ongelijk gesteld.
Er wordt geoordeeld dat een dergelijke lezing van het eigendomsvoorbehoud zeer ongebruikelijk is en dat deze lezing tot grote praktische bezwaren zou leiden. Een voorbehoud van die inhoud zou immers betekenen dat iedere medisch adviseur alleen ‘als individueel persoon’ gemachtigd is medische stukken in te zien en hij, niet alleen bij iedere wijziging van functie maar ook bij iedere afwezigheid wegens ziekte, etcetera, toestemming zou moeten vragen, voor het mogen inzien van de stukken door een opvolgend of een waarnemend medisch adviseur.
5.4 Verweer heeft klaagsters medische gegevens beoordeeld en op grond daarvan een advies uitgebracht. Nadat hij vertrok bij F. heeft hij de bij hem in behandeling zijnde dossiers, waaronder dat van klaagster, overgedragen aan de opvolgend medisch adviseur. Daarmee heeft verweerder de stukken niet ‘gekopieerd of doorgezonden’ aan een andere medisch adviseur, zoals in het eigendomsvoorbehoud is omschreven, maar heeft verweerder slechts de behandeling van het dossier overgedragen. Van handelen in strijd met het eigendomsvoorbehoud is daardoor in die zin dan ook geen sprake.
5.5 Dat klaagster met het eigendomsvoorbehoud heeft bedoeld dat verweerder ‘als enige persoon’ de medische stukken mocht inzien, heeft verweerder naar het oordeel van het college niet hoeven te begrijpen. Met verweerder is het college van oordeel dat hij het gestelde eigendomsvoorbehoud zo heeft mogen begrijpen dat het inhield dat de stukken enkel mochten worden ingezien door de behandelend medisch adviseur van F.. Dat is derhalve niet verweerder als individueel persoon, maar de medisch adviseur die bij F. met de behandeling van het dossier was belast. Nog daargelaten het feit dat de door klaagster bedoelde lezing van het eigendoms-voorbehoud zeer ongebruikelijk is, zou deze lezing tot grote praktische bezwaren leiden. Een voorbehoud met die inhoud zou immers betekenen dat iedere medisch adviseur alleen ‘als individueel persoon’ gemachtigd is medische stukken in te zien en hij, niet alleen bij iedere wijziging van functie maar ook bij iedere afwezigheid wegens ziekte, etcetera, toestemming zou moeten vragen, voor het mogen inzien van de stukken door een opvolgend of een waarnemend medisch adviseur. Met verweerder is het college van oordeel dat verweerder dat niet zo heeft hoeven te begrijpen.
5.6 Naar het oordeel van het college heeft verweerder door te vertrekken bij F. en de bij hem in behandeling zijnde dossiers over te dragen aan de opvolgend medisch specialist, zonder daarvoor toestemming aan klaagster te vragen, dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.