Frequentievergunning beperkt in het kader van de staatsveiligheid
Rechtbank 's-Gravenhage 7 januari 2013, LJN BZ1593 (Worldmax Licenses B.V., Worldmax Operations B.V. en Worldmax Holding N.V. tegen de Staat der Nederlanden)
Frequentievergunning. Breedband diensten.
Eiseressen houden zich bezig met het aanbieden van draadloze breedbanddiensten op basis van de zogenoemde Wimax-standaard. De Staat heeft aan het onafhankelijk onderzoeksbureau TNO opdracht verleend om een rekenmodel te ontwikkelen waarmee de effecten van de uitrol van de Broadband Wireless Access (BWA-)netwerken kunnen worden vastgesteld. Het TNO heeft geconcludeerd dat de impact van de uitrol van BWA leidt tot substantieel productieverlies van Satelliet Grondstation Burum. De Minister heeft medegedeeld dat de verdere uitrol van hun netwerk buiten de Randstad niet meer (volledig) mogelijk zou zijn en dat de vergunning in zoverre zou worden beperkt. De vraag is of het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen onmiskenbaar onrechtmatig is.
Eiseressen voeren aan dat artikel 3.7 Tw geen grondslag biedt voor de voorgenomen wijziging van de vergunning. Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bevoegdheid in het leven is geroepen opdat de bevoegde autoriteiten "kunnen blijven beschikken over de mogelijkheid om telecommunicatie af te kunnen tappen in het kader van (...) bescherming van de staatsveiligheid". Eiseressen hebben een en ander niet met kracht van argumenten kunnen weerleggen. Daarnaast hebben eiseressen gesteld dat bij hen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt. De vraag rijst dan of men zich aan de zijde van gedaagde bij het vestigen van SGS Burum het bestaan realiseerde van de verleende vergunning.
Eiseressen hebben niet voldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde in deze zaak in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of met bepalingen van het Europese recht, kan worden geconcludeerd dat het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen niet onmiskenbaar onrechtmatig is. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
3.4. Het meest verstrekkende bezwaar van eiseressen is dat artikel 3.7 Tw geen grondslag zou bieden voor de voorgenomen wijziging van de vergunning van eiseressen. Op dit punt heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bevoegdheid in het leven is geroepen opdat de bevoegde autoriteiten "kunnen blijven beschikken over de mogelijkheid om telecommunicatie af te kunnen tappen in het kader van (...) bescherming van de staatsveiligheid". Eiseressen hebben gesteld ook niet te ontkennen dat televisiesignalen in voorkomende gevallen eventueel riskant kunnen zijn voor de uitoefening van defensie- en veiligheidstaken en relevant kunnen zijn voor het waarborgen van de staatsveiligheid. Zij menen evenwel dat voormelde veiligheidssignalen ook op andere wijze verkregen kunnen worden, bijvoorbeeld in samenwerking met NAVO-bondgenoten en dat het opvangen van de betreffende signalen ook in een ander gedeelte van Nederland kan plaatsvinden. Gedaagde heeft wat dat betreft aangevoerd dat MIVD-bevoegdheden bij de grens ophouden en dat slechts op basis van reciprociteit goede informatie-wisseling met de NAVO-partners mogelijk is. Daarnaast heeft gedaagde betoogd dat er, mede gezien ruimtelijke ordeningsvraagstukken, geen betere locatie in Nederland te vinden is dan Burum. Eiseressen hebben een en ander niet met kracht van argumenten kunnen weerleggen.
3.5. Eiseressen hebben voorts gesteld dat bij hen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt omdat de Minister verschillende keren uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de overdracht van de vergunning. De vraag rijst dan of men zich aan de zijde van gedaagde bij het vestigen van SGS Burum het bestaan realiseerde van de verleende vergunning. Ter zitting heeft gedaagde desgevraagd op dit punt onweersproken verklaard dat Burum is gekozen om zo min mogelijk storing te veroorzaken en dat het probleem pas later actueel werd gelet op de ontwikkelingen van apparatuur in 2008. Daarbij heeft gedaagde toegelicht dat het storingsprobleem specifiek is voor de onderhavige zaak omdat eiseressen bij een landelijke uitrol gebruik maken van basisstations op grote hoogte. Daarnaast heeft gedaagde erop gewezen dat voormeld TNO-rapport noopt tot het nemen van een wijziging van de vergunning van eiseressen. Een en ander leidt tot de conclusie dat artikel 3.7 lid 2 j° lid 3 Tw een basis biedt voor wijziging van de vergunning. Ook is voorshands niet gebleken dat bij eiseressen gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt. Omdat eiseressen voorts niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat gedaagde in deze zaak in strijd heeft gehandeld met de overige door hen genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur of met bepalingen van het Europese recht, kan worden geconcludeerd dat het voornemen van gedaagde om de vergunning van eiseressen te wijzigen niet onmiskenbaar onrechtmatig is. Hierbij is van belang dat gedaagde de bereidheid heeft uitgesproken om het uit de eventuele vergunningswijziging voortvloeiende onevenredige nadeel volgens maatstaven van nadeelcompensatie te compenseren.