Eerste analyse: Abandonware en de nieuwe Commodore
Een bijdrage van prof. mr. dr. ir. Eric Tjong Tjin Tai, Tilburg University
In de wereld van de computers is een jaar al lang, en tien jaar een mensenleven. Om een voorbeeld te noemen: Windows XP werd in 2001 uitgebracht, heeft inmiddels al weer twee opvolgers gehad en wordt nog slechts beperkt ondersteund. Dat neemt niet weg dat begin 2011 nog steeds zo’n 40% van de internettende computergebruikers Windows XP gebruikt (bron: Wikipedia, geraadpleegd april 2011). De gebruikers van computers en software overleven de levenscyclus van een product, en in sommige gevallen zelfs de levensduur van de producent.
In extreme vorm zien we dit bij wat wel wordt genoemd ‘abandonware’. Dat is software (vooral computerspelen of games) van vele jaren oud (denk aan minstens 5 zoniet 10 jaar), die niet meer commercieel verkrijgbaar is, en waarvan in veel gevallen (doch niet altijd) zelfs niet eenvoudig meer is te achterhalen wie de rechthebbende is, omdat de oorspronkelijke producent failliet is gegaan, is overgenomen, of simpelweg verdwenen. Spelfanaten die dergelijke games nog willen spelen voelen zich daarom gerechtigd deze software te verveelvoudigen en verspreiden, de term ‘abandonware’ geeft een schijn van legitimiteit aan dit gebruik. Zie verder bv. Wikipedia, waar ook verschillende vormen worden onderscheiden.
De vraag is natuurlijk hoe het juridisch zit. Een voorlopige eerste inschatting verloopt in grote lijnen als volgt Juridisch gezien kunnen we – naar Nederlands recht - hier twee benaderingen volgen: de strikt juridische en de meer praktische. Strikt auteursrechtelijk gezien is verveelvoudigen een aan de auteursrechthebbende voorbehouden handeling (art. 1 Aw); daaraan doet niet af dat de huidige rechthebbende onbekend of onbereikbaar is. Uit stilzwijgen kan men niet zomaar een impliciete toestemming construeren; ook leidt stilzitten op zichzelf niet tot rechtsverwerking. Praktisch gezien blijven dergelijke inbreuken echter buiten schot aangezien er kennelijk geen rechthebbende is die een civielrechtelijke procedure daartegen begint, en anderen dan de rechthebbende geen belang hebben. Weliswaar kan ook het Openbaar Ministerie vervolging instellen aangezien het strafbare feiten betreft (art. 31 e.v. Aw), doch in de praktijk zal het opportuniteitsbeginsel in de weg staan om actie te ondernemen tegen dergelijke activiteiten.
Achter deze tegenstelling tussen recht en praktijk zit echter ook een juridisch lastige kwestie. In essentie gaat het namelijk om gevallen waar de beperkingen van het auteursrecht tekort schieten, ofschoon er een vrij algemene intuïtie is dat in dergelijke gevallen niet daadwerkelijk sprake is van inbreuk op het auteursrecht. Deze intuïtie kan men ontwaren in het recht om voor eigen gebruik een complete kopie te maken van boeken die niet langer in druk zijn (aldus in essentie art. 16b lid 2 sub a Aw), en ook in de mogelijkheid dat bibliotheken kopieën bewaren om, kort gezegd, de toegankelijkheid tot werken te behouden (art. 16n lid 1 Aw). Het auteursrecht dient vooral het commerciële doel exploitatie op de markt mogelijk te maken. Als er geen exploitatie meer plaatsvindt, verliest het recht zijn doel en prevaleert in de beleving van leken het maatschappelijk belang van voortgaand gebruik van het werk (zie algemeen D.W.K. Khong, ‘Orphan Works, Abandonware and the Missing Market for Copyrighted Goods’, IJLIT 15 (2007) 1, met dank aan Daniël Sterenborg voor deze verwijzing). Het auteursrecht is te rigide om met dergelijke nuances rekening te houden, omdat de nadruk ligt op strikte in de wet vormgegeven beperkingen. Daarentegen zou een meer verbintenisrechtelijke benadering meer ruimte bieden voor detailwerk: het verbod van misbruik van recht (art. 3:13 BW) zou soms uitkomst kunnen bieden (vgl. Gielen, ‘Volghende het rechte oordeel van redene’, intreerede Groningen 1993). Dit probleem ziet men ook in de discussie omtrent verweesde werken (zie bv. M.H. Elferink en A. Ringnalda, Digitale ontsluiting van historische archieven en verweesde werken, WODC-onderzoek 2008, voorts de scriptie D.J.R. Sterenborg, Orphan Works. In Search of an international workable model, Ossendrecht: privately published 2010 (ISBN: 978-90-8891-185-9) over dit onderwerp).
Voor computerspelen (games) geldt deze problematiek eveneens. Zie over de kwestie van archivering M. Senftleben, ‘Pacman forever. Preservering van computergames’, Computerrecht 2009-6, AMI 2009-6 (log-in). In de praktijk zijn er levendige internetgemeenschappen die software en hardware voor reeds lang niet meer verkrijgbare computers zoals de Amiga en ZX Spectrum beschikbaar stellen, delen en onderhouden. Dit grijze gebied van ‘abandonware’ bestaat evenwel bij de gratie van een de facto gedoogbeleid van rechthebbenden. Het risico bestaat derhalve dat op zeker moment rechthebbenden toch van zich laten spreken.
Een actueel voorbeeld is de Commodore 64. Deze fameuze computer uit de jaren tachtig wordt nog steeds geadoreerd in kringen van hobbyisten; op Internet vindt men gemakkelijk diverse websites met emulatoren en software voor deze computer, waardoor de oude games op moderne hardware kunnen worden gespeeld. De rechten op de hardware en basissoftware (de ROM waarop het besturingssysteem) zijn al door diverse handen gegaan, onder andere het Nederlandse Tulip is ooit eigenaar geweest. Inmiddels is een nieuw bedrijf rechthebbende geworden en deze lijkt daadwerkelijk ertoe over te gaan om de computer weer op de markt te brengen, in de oude behuizing met intern nieuwe hardware (zie Commodore USA). Mogelijk zal ook de oude ROM in virtuele vorm beschikbaar komen.
Wat betekent dit nu voor de genoemde websites en het gebruik van ‘abandonware’? Strikt genomen kan de huidige rechthebbende, aangenomen dat deze inderdaad alle rechten op hardware en software van Commodore heeft verkregen, optreden tegen het gebruik van de ROM-software. Aangezien die nodig is om Commodore-programma’s zoals games te draaien, kan daarmee Commodore USA dit gebruik blokkeren. Daarbij wordt dan afgezien van handhavingsproblemen tegenover een menigte onbekende internetgebruikers. Wie legaal de software wil draaien, zal te zijner tijd zo’n nieuwe Commodore moeten kopen, aangenomen dat de ROM daarvoor beschikbaar komt. Deze casus laat derhalve zien dat abandonware maar een relatieve term is: zij heeft slechts waarde zolang rechthebbenden zich niet vertonen.
Voor alle hobbyisten die het ‘merk’ in de tussentijd in leven hebben gehouden is dat wellicht zuur. Hun situatie is echter niet anders als bij iemand die een stuk grond in bezit heeft genomen en dat vóór het verstrijken van de verjaringstermijn weer moet verlaten: je neemt een risico en moet in zekere zin blij zijn dat de situatie lange tijd feitelijk gedoogd werd. Zelfs als de vroegere rechthebbenden welbewust niet optraden is dat geen argument dat tegen de nieuwe rechthebbenden kan worden ingebracht. Verbintenisrechtelijk gedogen heeft geen goederenrechtelijke werking. Vgl. de beslissingen in andere soorten gevallen in HR 3 maart 1905, W. 1905, 8191 (Blauwboer/Berlips) en HR 3 november 2006, NJ 2007, 155 (Nebula), IEPT (log in); het voert hier te ver dit punt gedetailleerd uit te werken.
Overigens is de ‘schade’ wellicht beperkt: het betekent slechts dat de hobbyisten toestemming behoeven om de ROM-software te gebruiken. Die toestemming zou wellicht kunnen worden ontleend aan de legale koop van een nieuwe Commodore-computer met ROM-software. Het is mogelijk – en dan treden wij in details die ik hier niet dieper kan uitwerken noch toelichten voor de technisch niet-geïnformeerden – dat de toestemming slechts ziet op de emulator in de Commodore-computer en bijvoorbeeld niet op emulatoren op de PC van de hobbyist; die zou dan dus wel belemmerd worden om daarvan legaal gebruik te maken. De kans dat er daadwerkelijk op dit punt zal worden gehandhaafd is overigens gering (behoudens voor aanbod van software op websites).
Ter precisering wijs ik erop dat ik niet ben ingegaan op de positie van software die op de oude Commodore-computer draaide, en die tegenwoordig wordt gedraaid op een Commodore-emulator (die daarvoor tevens de ROM-software moet hebben). Zulke software is veelal afkomstig van andere ontwikkelaars dan Commodore; zij zullen zelf voor hun rechten moeten opkomen. Het betreft ook hier veelal ‘abandonware’. Het is ook niet duidelijk of Commodore USA ook de rechten op zulke programmatuur heeft verkregen (bijvoorbeeld als het ging om programma’s die door het oude Commodore waren geproduceerd).
Een andere vraag is hoe het zit met voortbouwend werk. Ik doel daarmee op het feit dat hobbyisten nog steeds nieuwe programma’s zijn gaan maken. Er is bijvoorbeeld een vrij actieve ‘demo’-scene: programmeurs die een uitdaging zoeken in het programmeren van grafisch indrukwekkende programma’s op beperkte hardware. Daarnaast worden er door hobbyisten voor oude games nieuwe levels gemaakt, die dus voortbouwen op programma’s die op de Commodore draaien. In beginsel zal zo’n voortbouwend programma of gegevensbestand, mits het geen auteursrechtelijk beschermde elementen van het onderliggende programma bevat, een nieuw en in auteursrechtelijke zin zelfstandig werk zijn. In specifieke gevallen zou sprake kunnen zijn van onrechtmatig ‘aanhaken’; dat lijkt hier echter minder snel aan de hand, het gaat veeleer om een kwestie vergelijkbaar met interoperabiliteit.
Dit alles laat zien dat er veel over deze materie te zeggen valt. Allerlei details en andere kwesties zoals merkenrecht, interoperabiliteit, mededingingsrecht en fair use heb ik buiten beschouwing gelaten. Dat is allemaal stof voor nader onderzoek.
Drie kanttekeningen tot slot.
1. Ik ben hierboven uitgegaan van de juridische situatie zoals deze thans is. Voorzover men dit een onbevredigende uitkomst vindt, kan men wijziging van het recht bepleiten. Hiervoor zou kunnen worden gedacht aan uitbreiding van verbintenisrechtelijke correcties op het auteursrecht, zij het dat zelf naar gewone verbintenisrechtelijke maatstaven weinig in te brengen is tegen hernieuwde handhaving na jaren van gedogen. Daarnaast zou men kunnen denken aan uitbreiding van beperkingen op het auteursrecht (wat dan via wijziging van de Auteursrechtrichtlijn zou moeten gebeuren). Ook kan men dit alles zien als verder bewijs dat de duur van het auteursrecht voor werken als software te lang is.
2. Het is niet geheel duidelijk wat precies de juridische positie van Commodore USA is. Zij lijkt in elk geval gerechtigde te zijn op het merk Commodore. Het feit dat zij een computer op de markt brengt die uiterlijk lijkt op de oude Commodore, wijst erop dat zij ook het modelrecht ‘bezit’. Omdat de inwendige hardware geheel vernieuwd is, is strikt genomen niet nodig dat zij ook de rechten op het hardware-ontwerp (moederbord etc.) bezit (vraag voor de student: wat voor recht zou dat zijn?). De berichtgeving laat in het midden of zij ook de rechten op de ROM-software bezit. Als dat laatste niet het geval is, zal zij niet uit hoofde van auteursrechtinbreuk kunnen optreden tegen de huidige hobbyisten, en zal zij integendeel ook toestemming behoeven van de echte rechthebbende, wie dat ook moge zijn.
3. In het bovenstaande heb ik veel technische kennis verondersteld, om de hoeveelheid tekst beperkt te houden. Voor degenen die nadere toelichting behoeven bij gebruikte termen zij verwezen naar Wikipedia, dat precies voor dergelijke onderwerpen veel uitleg geeft.
Eric Tjong Tjin Tai, april 2010.