Gepubliceerd op dinsdag 25 oktober 2011
IT 553
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

eDate Advertising

HvJ EU 25 oktober 2010, gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10 (eDate Advertising GmbH) - perscommuniqué

Prejudiciële vragen Bundesgerichtshof (Duitsland) en Tribunal de grande instance Paris (Frankrijk)

In't kort. Bevoegdheid van de rechter bij beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten (laster of smaad) door op internet geplaatste uitingen. Gestelde vragen hieronder: Slachtoffers van inbreuken op de persoonlijkheidsrechten via internet kunnen zich voor de volledige schade tot de gerechten van hun woonstaat wenden.

De verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid bepaalt dat personen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat in beginsel worden opgeroepen voor  de gerechten van die staat. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad kan een persoon echter ook worden opgeroepen in een andere lidstaat, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

Zo heeft het slachtoffer, in geval van belediging door middel van een in verschillende lidstaten verspreid schriftelijk artikel in de pers, twee mogelijkheden om de uitgever tot schadevergoeding aan te spreken. Het slachtoffer kan zich wenden tot de gerechten van de staat waar de uitgever gevestigd is. Die gerechten kunnen zich uitspreken over de volledige schade die door de belediging is veroorzaakt. Ook kan het slachtoffer zich wenden tot de gerechten van elke lidstaat waarin de publicatie is verspreid en waar  het beweert in zijn goede naam te zijn aangetast (plaats van intreden van de schade). In dat laatste geval kunnen de nationale gerechten echter alleen kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt in de staat waar zij hun zetel hebben.

Bijzonder in dit arrest is dat in geval van inbreuk op persoonlijkheidsrechten via internet het slachtoffer zich ook kan wenden tot de gerechten van de lidstaat waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft. Dat is meestal zijn gewone verblijfplaats. In dat geval kan het slachtoffer volledige schadevergoeding vorderen.

De beheerder van een website die onder de richtlijn inzake de elektronische handel valt, kan in die staat echter niet aan strengere eisen worden onderworpen dan de eisen waarin het recht van zijn lidstaat van vestiging voorziet.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten door op internet geplaatste contents, de persoon die zich gelaedeerd acht een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan indienen, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar de uitgever van die contents gevestigd is, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. In plaats van een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan die persoon ook een vordering indienen bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Deze gerechten kunnen enkel kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

2) Artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), moet aldus worden uitgelegd dat het geen omzetting in de vorm van een specifieke conflictregel verlangt. De lidstaten moeten echter, behoudens de volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 toegestane afwijkingen, op het gecoördineerde gebied waarborgen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel niet wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in het in de lidstaat van vestiging van die dienstverlener toepasselijke materiële recht.

Vragen: 1. Moeten de woorden ‚plaats waar het schadebrengende feit zich kan voordoen’ in artikel 5, punt 3, van [de verordening] in het geval van (dreigende) schendingen van persoonlijkheidsrechten door de inhoud van een website aldus worden uitgelegd, dat de betrokkene tegen de beheerder van de website, ongeacht in welke lidstaat deze gevestigd is, ook een vordering tot staking kan instellen bij de gerechten van elke lidstaat waar die website kan worden opgeroepen,

of   is voor de bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat waarin de beheerder van de website niet is gevestigd, vereist dat er tussen de gelaakte inhoud of de website en de forumstaat een bijzondere band bestaat (nationale aanknopingsfactor) die verder gaat dan de louter technische mogelijkheid om die website op te roepen?

2. Indien een dergelijke nationale aanknopingsfactor vereist is: Welke criteria zijn ter zake bepalend?
Is het beslissend dat de website door de beheerder ervan doelbewust (ook) wordt gericht tot de internetgebruikers in de forumstaat, of volstaat het dat de op de website raadpleegbare informatie een zodanige objectieve band heeft met die staat, dat het in de omstandigheden van het concrete geval, met name op grond van de inhoud van de website, in de forumstaat daadwerkelijk tot een conflict kan zijn gekomen of kan komen tussen de tegengestelde belangen – het belang van de verzoeker bij de eerbiediging van zijn persoonlijkheidsrecht en het belang van de beheerder bij de vormgeving van zijn website en de informatieverstrekking?

Is het voor de bepaling van de bijzondere nationale aanknopingsfactor van belang hoe vaak de website in de forumstaat is opgeroepen?

3. Indien voor de bevoegdheid geen bijzondere nationale aanknopingsfactor vereist is, of indien daarvoor volstaat dat de informatie in kwestie een zodanige objectieve band heeft met de forumstaat dat het in de omstandigheden van het concrete geval, met name op grond van de inhoud van de website, in de forumstaat daadwerkelijk tot een conflict kan zijn gekomen of kan komen tussen de tegengestelde belangen en het bestaan van een bijzondere nationale aanknopingsfactor niet vereist dat de betrokken website in de forumstaat een minimum aantal keren is opgeroepen:

Moet artikel 3, leden 1 en 2, van [de richtlijn] dan aldus worden uitgelegd, dat aan die bepalingen een conflictenrechtelijke betekenis moet worden toegekend in die zin, dat zij ook in het burgerlijk recht de verplichting meebrengen om uitsluitend het recht van het land van herkomst toe te passen, met voorbijgaan van de nationale collisieregels,

of    zijn die bepalingen een correctief op materieelrechtelijk vlak, waardoor het materieelrechtelijke resultaat van het volgens de nationale collisieregels toepasselijke recht inhoudelijk wordt gewijzigd en gereduceerd tot de vereisten van het land van herkomst?

Indien artikel 3, leden 1 en 2, van [de richtlijn] een conflictenrechtelijk karakter heeft:

Verplichten die bepalingen enkel tot de uitsluitende toepassing van het materiële recht van het land van herkomst of ook tot de toepassing van de aldaar geldende collisieregels, zodat terugverwijzing door het recht van het land van herkomst naar het recht van het land van bestemming mogelijk blijft?”

én

Moeten de artikelen 2 en 5, punt 3, van [de verordening] aldus worden uitgelegd dat zij de rechter van een lidstaat de bevoegdheid verlenen tot kennisneming van een vordering wegens een schending van de persoonlijkheidsrechten, die kan zijn veroorzaakt door de plaatsing van informatie en/of foto’s op een internetsite waarvan de redactie in een andere lidstaat wordt gevoerd door een onderneming die in die lidstaat – of in een andere lidstaat, die in ieder geval niet dezelfde is als de eerstgenoemde – is gevestigd:
– onder de enkele voorwaarde dat deze internetsite vanuit de eerstgenoemde staat kan worden geraadpleegd, of
– enkel wanneer er tussen het schadebrengende feit en het grondgebied van de eerstgenoemde staat een voldoende, wezenlijke of significante band bestaat, waarbij het in dit tweede geval de vraag is of die band kan resulteren uit:
– het aantal verbindingen met de litigieuze pagina vanuit de eerste lidstaat, absoluut gezien of in verhouding tot het totale aantal verbindingen met die pagina,
– de verblijfplaats of de nationaliteit van de persoon die schending van zijn persoonlijkheidsrechten stelt, of van de belanghebbenden in het algemeen,
– de taal waarin de litigieuze informatie is verspreid, of elke andere omstandigheid aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat de redacteur van de site zich specifiek wilde richten tot het publiek van de eerstgenoemde staat,
– de plaats waar de geschetste feiten zich hebben voorgedaan en/of de foto’s zijn genomen die mogelijk online zijn geplaatst,
– andere criteria?