9 nov 2022
De wijze waarop de korpschef inzage geeft voldoet
Rechtbank Midden-Nederland 9 november 2022, IT 4216; ECLI:NL:RBMNE:2022:4592(eiser tegen de korpschef van politie) Bestuursrecht. Het gaat om een geschil tussen eiser en de korpschef over de wijze waarop de korpschef de eiser inzage geeft in zijn persoonsgegevens. Eiser wil de politiegegevens kunnen overschrijven zodat hij een gedetailleerd verzoek om wijziging van zijn gegevens kan indienen, maar de korpschef heeft besloten dat eiser alleen aantekeningen mag maken. De rechtbank oordeelt dat de wijze waarop de korpschef de inzageprocedure inricht afdoende is. Het besluit van de korpschef om geen afschriften van de politiegegevens te verstrekken en om te bepalen dat eiser alleen aantekeningen mag maken, is volgens de rechtbank in overeenstemming met de wet. Daarnaast wordt geoordeeld dat het beperken van de inzagetijd van eiser is toegestaan. De argumenten van eiser dat de rechtbank moet afwijken van de vaste rechtspraak, omdat bij eiser geen sprake is van misbruik en de tijdsgeest nu anders is, slagen niet volgens de rechtbank. Het besluit van de korpschef wordt daarom in stand gelaten.
3. Los van de vraag of er hier sprake is van een besluit, vindt de rechtbank dat de wijze waarop de korpschef de inzageprocedure inricht afdoende is. Dat betekent in de eerste plaats dat de korpschef mag bepalen dat eiser de politiegegevens niet mag overschrijven, maar alleen aantekeningen mag maken. De rechtbank begrijpt dat eiser de politiegegevens wil kunnen overschrijven zodat hij een gedetailleerd verzoek om wijziging van zijn gegevens kan doen, maar dit zou er in feite op neerkomen dat eiser over een kopie van die gegevens komt te beschikken, terwijl de korpschef er juist voor heeft gekozen om geen afschriften van de politiegegevens te verstrekken. De korpschef mag die keuze ook maken, want uit de wetgeschiedenis bij artikel 25 van de Wpg volgt dat het aan de korpschef is om te bepalen of de politiegegevens schriftelijk of mondeling worden verstrekt.1 Daarom heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser alleen aantekeningen mag maken.
4. Ook vindt de rechtbank dat de korpschef de inzagetijd van eiser heeft mogen beperken. Op de zitting heeft de korpschef gezegd dat eiser een dagdeel de tijd kan krijgen om de documenten in te zien en dat bekeken kan worden of dat een redelijke tijdspanne is.
5. Dit oordeel van de rechtbank over de werkwijze van de korpschef is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).2 Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser gezegd dat hij bekend is met deze rechtspraak, maar dat hij vindt dat de rechtbank van deze rechtspraak moet afwijken. In de eerste plaats omdat de achtergrond van deze rechtspraak is dat misbruik van politiegegevens moet worden voorkomen en bij eiser geen sprake is van misbruik. In de tweede plaats moet worden afgeweken, omdat de tijdsgeest nu anders is. Deze argumenten slagen niet. In de rechtspraak van de Afdeling staat niet dat het voorkomen van misbruik ten grondslag ligt aan de werkwijze van de korpschef en dat de werkwijze daarom goed wordt bevonden. Daarnaast vindt de rechtbank niet dat een veranderde tijdsgeest – voor zover daarvan al sprake is – tot een ander oordeel over de werkwijze van de korpschef moet leiden.