5 nov 2024
Conlcusie AG over grootschalige marktplaatsoplichtingen
HR AG 5 november 2024, IT 4680; ECLI:NL:PHR:2024:1170 (Conclusie AG Hoge Raad) Strafrecht. Verdachte is door het hof veroordeeld wegens het medeplegen van oplichting, het medeplegen van een poging tot oplichting en het als leider deelnemen aan een criminele organisatie. Dit gebeurde door middel van het plaatsen van nepadvertenties op Marktplaats. Verdachte heeft twee klachten ingediend tegen deze veroordeling.
Als eerste klacht voert verdachte aan dat het hof niet heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat tijdens de zitting is aangevoerd. Het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt betrof de vrijspraak van verdachte, omdat de aangeefster niet is 'bewogen' tot afgifte van het geld. Indien wordt aangenomen dat het hof dit heeft aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, ligt de motivering voor de afwijking daarvan besloten in de bewijsmiddelen die het hof bewezen heeft verklaard. Om deze reden is dit middel tevergeefs voorgesteld. Daarnaast stelt verdachte dat het oordeel over de bewezenverklaring van poging tot oplichting niet begrijpelijk is. Verdachte en zijn medeverdachte hebben toegezegd dat de aangever de graafmachine kon komen bekijken. Verdachte stelt dat dit niet kan worden gezien als een poging tot voltooiing van het strafbare feit. Deze stelling wordt niet gedeeld door de advocaat-generaal, waardoor ook dit middel faalt.
9. De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van feit 3 (onderzoek ‘ [naam 1] ’) vrijgesproken dient te worden omdat de aangeefster niet is ‘bewogen’ (in de zin van artikel 326 Sr) tot de afgifte van het geld, aangezien de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid haar ervan had moeten weerhouden om het geld over te maken.
10. Voor zover het hof het aangevoerde heeft aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, ligt een toereikende motivering van de afwijking van dat standpunt besloten in de bewijsmiddelen die het hof in het kader van de bewezenverklaring van feit 3 heeft gebruikt. Uit bewijsmiddel 27 blijkt namelijk (onder meer) dat de aangeefster nadrukkelijk en in samenspraak met haar boekhouder heeft gecontroleerd of het KvK-nummer en de bedrijfsgegevens die op de ontvangen factuur stonden juist waren en dat zij pas nadat de spoedbetaling was gedaan te zien kreeg dat het betreffende rekeningnummer toebehoorde aan een ander dan de vermeende ontvanger (te weten: [betrokkene 2] in plaats van [alias 1] [plaats] ). Hiermee heeft het hof inzichtelijk gemaakt dat de aangeefster – in tegenstelling tot wat de verdediging heeft betoogd – wel degelijk onderzoek heeft verricht voordat ze het geld overmaakte.