Gepubliceerd op dinsdag 14 april 2020
IT 3102
Hoge Raad ||
20 mrt 2020
Hoge Raad 20 mrt 2020, IT 3102; ECLI:NL:PHR:2020:354 (Lira tegen Ziggo), https://itenrecht.nl/artikelen/conclusie-p-g-in-lira-tegen-ziggo

Conclusie P-G in Lira tegen Ziggo

Parket bij de HR 20 maart 2020, IEF 19135, IT 3102; ECLI:NL:PHR:2020:354 (Lira tegen Ziggo) Zie ook [IEF 16317]. Stichting Lira is een collectieve beheersorganisatie voor auteurs van werken van tekstuele aard. Ziggo c.s. zijn distributeurs van tv-programma’s via de kabel. Deze zaak vormt het vervolg op het arrest Norma/NLKabel [IEF 13696]. Allereerst is aan de orde de vraag of Lira de auteursrechten kan uitoefenen op beschermde werken in films die worden doorgegeven via de kabel. Meer specifiek gaat het om werken van tekstuele aard, zoals het script of het scenario. Lira baseert haar vorderingsrechten jegens de kabelexploitanten op de contractuele overdracht van primaire openbaarmakingsrechten door de makers aan haar zelf. Ziggo c.s. stellen dat de exploitatierechten op grond van art. 45d Auteurswet (hierna: Aw) bij de filmproducent liggen en niet aan Lira kunnen worden overgedragen. In de zaak Norma/NLKabel is deze kwestie ook aan de orde geweest. De Hoge Raad hoefde daarover toen niet te beslissen. A-G Verkade sloot zich aan bij het standpunt van de kabelbedrijven. In deze zaak heeft het hof zich bij die opvatting aangesloten.

Deze zaak gaat verder over de vraag of doorgifte van programmasignalen door kabelbedrijven een openbaarmakingshandeling is die op grond van art. 26a Aw onder collectief beheer valt. De Hoge Raad heeft die vraag in Norma/NLKabel ontkennend beantwoord op de grond dat wegens technologische veranderingen kabelbedrijven niet langer een secundaire openbaarmakingshandeling verrichten. Aan de doorgifte via de kabel gaat namelijk niet langer een voor het publiek toegankelijke uitzending door de omroepen vooraf. Art. 14a Wet op de naburige rechten, het equivalent van art. 26a Aw, is niet op een primaire openbaarmaking van toepassing. Lira stelt dat deze uitspraak in strijd is met het Unierecht en dat de Hoge Raad dient terug te komen op de in het arrest Norma/NLKabel gegeven uitleg, indien noodzakelijk daarover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. De P-G concludeert nu tot verwerping van zowel het principale cassatieberoep als het incidentele cassatieberoep.

4.45 Uit het voorgaande volgt dat het hof, door de ‘lijn Verkade’ te kiezen, niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten falen. De voortbouwklachten in subonderdelen 1.7 en 1.8 delen dat lot. Op zichzelf is er wel enige twijfel mogelijk of het mechanisme van art. 45d Aw (oud) dat slechts met instemming van de producent kan worden afgeweken van het wettelijk vermoeden van overdracht van exploitatierechten aan diezelfde producent, de toets van het arrest Luksan doorstaat (zie de bespreking van subonderdeel 1.5). Aanleiding om uw Raad te adviseren hierover een prejudiciële vraag aan het HvJEU te stellen zie ik niet, om de redenen die ik zo-even heb genoemd in 4.43. Deze kwestie zou echter meegenomen kunnen worden in het geval dat uw Raad beslist om naar aanleiding van onderdeel 2 prejudiciële vragen te stellen.

2.8 Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat Lira haar vorderingen jegens Ziggo niet kan baseren op artikel 26a Aw voor zover het gaat om uitzendingen via de Mediagateway. Op de uitzendingen anders dan via de Mediagateway gaat het hof hierna in onder r.o. 2.16 e.v.”

7. Conclusie
4.96 Ik concludeer dat Lira belang mist bij haar klachten. Mocht uw Raad daar anders over oordelen en toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten, dan geef ik in overweging om naar aanleiding van de subonderdelen 2.1, 2.3 en 2.4 prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU en het geding zo lang te schorsen.

5.34 De klachten behoeven geen nadere ehandeling, omdat de voorwaarde waaronder zij zijn ingesteld niet is vervuld. Het hof heeft blijkens rov. 2.2 van het eindarrest in de bestreden overweging enkel een obiter dictum willen geven om partijen tot een schikking te bewegen. Daarbij heeft het hof niet uitdrukkelijk geoordeeld dat op dit moment niet langer van een billijke vergoeding sprake is, maar – kennelijk met het oog op de beoogde schikkingsonderhandelingen – gebruik gemaakt van bedekte bewoordingen. Uit rov. 2.22 van het eindarrest volgt dat het hof heeft onderkend dat het debat over het al dan niet ontbreken van een billijke vergoeding nog niet ten volle is gevoerd en dat Lira ter zake de producenten dient aan te spreken. De vorderingen in de onderhavige procedure zien op de kabelexploitanten en betreffen niet de billijke vergoeding van de producent.