15 jan 2020
Conclusie A-G in privacyzaken
Conclusie A-G HvJ EU 15 januari 2020, IEF 18957; IT 3013; IEFbe 3023; ECLI:EU:C:2020:5, ECLI:EU:C:2020:6, ECLI:EU:C:2020:7 (Privacy-zaken) Er wordt ingegaan op vier verzoeken om een prejudiciële beslissing: C-623/17 (Privacy International); C-511/18 (La Quadrature du Net e.a.); C-512/18 (French Data Network e.a.); en C-520/18 (Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a.). In deze zaken rijst de vraag of de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie van toepassing is op activiteiten die verband houden met de nationale veiligheid en de bestrijding van terrorisme. Er wordt geoordeeld dat de richtlijn inderdaad van toepassing is op dat gebied. De richtlijn sluit activiteiten uit die de overheid, met het oog op bescherming van de nationale veiligheid, zelf uitvoert, zonder de medewerking van particulieren te vereisen en zonder hun verplichtingen op te leggen met betrekking tot hun bedrijfsvoering.
Wanneer een beroep wordt gedaan op particulieren, aan wie bepaalde verplichtingen worden opgelegd, ook al is dat om redenen van nationale veiligheid, vallen die activiteiten binnen een gebied dat door het Unierecht wordt geregeld, namelijk dat van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die door die particuliere actoren moet worden gewaarborgd. Hierdoor is de richtlijn in beginsel van toepassing wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid daar toegang toe te geven, ook al worden die verplichtingen aan de aanbieders opgelegd om redenen van nationale veiligheid. Verder moeten de beperkingen van de verplichting om de vertrouwelijkheid te waarborgen van de communicatie en van de daarmee verband houdende verkeersgegevens, strikt en in het licht van de door het Handvest gewaarborgde grondrechten moeten worden uitgelegd.
Uit: Gevoegde zaken C-511/18 en C-512/18
42. Ik ben het eens met de Conseil d’État dat dit deel van het debat reeds werd opgehelderd in het arrest Tele2 Sverige en Watson, waarin is bevestigd dat richtlijn 2002/58 in beginsel van toepassing is wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om de gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid daar toegang toe te verlenen. Aan dit standpunt wordt niet afgedaan door het feit dat de verplichtingen aan aanbieders worden opgelegd om redenen van nationale veiligheid.
85. Het in die overweging bedoelde „evenwicht” vloeit voort uit de noodzaak om de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van de nationale veiligheid te eerbiedigen wanneer zij deze rechtstreeks en met hun eigen middelen uitoefenen. Wanneer echter, ook om diezelfde redenen van nationale veiligheid, de medewerking wordt vereist van particulieren, aan wie bepaalde verplichtingen worden opgelegd, valt de activiteit binnen een gebied (de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die door deze particuliere actoren moet worden gewaarborgd) dat door het Unierecht wordt beheerst.