Gepubliceerd op maandag 9 augustus 2021
IT 3615
Rechtbank Den Haag ||
16 jul 2021
Rechtbank Den Haag 16 jul 2021, IT 3615; ECLI:NL:RBDHA:2021:8131 (Eiser tegen minister van Medische Zorg), https://itenrecht.nl/artikelen/buitenlandse-bevoegdheidsbeperking-rechtvaardigt-doorhaling-big-registratie-niet

Buitenlandse bevoegdheidsbeperking rechtvaardigt doorhaling BIG-registratie niet

Rechtbank Den Haag 16 juli 2021, IT 3615, LS&R 1977; ECLI:NL:RBDHA:2021:8131 (Eiser tegen minister van Medische Zorg) Eiser is als arts werkzaam in zijn eigen praktijk in het Verenigd Koninkrijk. Vanwege bepaalde gedragingen is eiser daar zijn bevoegdheid om het beroep van arts uit te oefenen tijdelijk geheel verloren voor een periode van twee maanden. Verweerder heeft deze Britse bevoegdheidsbeperking overgenomen en eisers inschrijving als arts - anders dan het advies van de bezwaarcommissie - in het BIG-register doorgehaald. Hiertegen komt eiser in beroep. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de patiëntenveiligheid in gevaar is. Ook zijn de gedragingen van eiser niet van zodanige aard, dat deze een doorhaling rechtvaardigen. 

5.9 Ten aanzien van de vraag of in dit geval de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat iedere handeling of gedraging die tot een bevoegdheidsbeperking leidt, in zekere mate verband houdt met de beroepsuitoefening. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever echter het oog gehad op de situatie dat op (voor de beroepsuitoefening) volstrekt irrelevante gronden een bevoegdheidsbeperking is opgelegd, zoals bijvoorbeeld politieke en religieuze gronden. Van een zodanige situatie is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Nu het in dit geval gaat om gedragingen in de relatie tussen eiser als arts en toezichthoudende organen, welke door de MPTS zijn gekwalificeerd als strijdig met normen voor een goede beroepsuitoefening (“Good Medical Practice”), kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat er geen enkel verband bestaat tussen de verweten gedragingen en de beroepsuitoefening als arts. Verweerder heeft derhalve terecht aangenomen dat geen sprake is van een situatie waarin de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt.

5.10 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het gepleegde vergrijp van een zodanige ernst is, dat dit ook in Nederland tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking zou kunnen hebben geleid. Ter onderbouwing van dit in afwijking van de commissie ingenomen standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdeling.5 De rechtbank is echter van oordeel dat in deze zaak sprake is van een duidelijk andere situatie dan in de zaak waarnaar verweerder heeft verwezen. Het ging in die zaak namelijk om het bewust verzwijgen van een strafrechtelijk onderzoek, waarbij de patiëntveiligheid in het geding was bij de beroepsuitoefening en waarbij de in die zaak opgelegde directe tijdelijke en vervolgens verlengde volledige bevoegdheidsbeperking noodzakelijk was ter bescherming van het publiek. In het geval van eiser gaat het echter om wezenlijk andere en minder ernstigere verwijten en omstandigheden dan die in die van de uitspraak van de Afdeling aan de orde waren. Er is immers geen sprake van het verzwijgen van relevante informatie voor een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, doch het zonder toestemming of medeweten maken van opnames van gesprekken met afgevaardigden van de CQC en de NHSE en het openbaar maken daarvan.