3 dec 2019
BKR-registratie is subsidiair en proportioneel in licht AVG
Hof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2019, IT 2969; ECLI:NL:GHARL:2019:10345 (Appellant tegen financiële instellingen) Er zijn door de financiële instellingen bijzonderheidscodes geregistreerd bij het CKI naar aanleiding van de betalingsachterstanden van appellant. Appellant heeft in het kader van zijn verzoek tot verwijdering van deze gegevens een beroep gedaan op de AVG. Vooropgesteld wordt dat een registratie van persoonsgegevens in het CKI van de Stichting BKR is aan te merken als registratie op grond van een wettelijke plicht conform de AVG. De betrokkene staat dan niet het in de verordening neergelegde recht op gegevenswassing ter beschikking en ook niet het recht van bezwaar. Ook dan dient de verwerking van persoonsgegevens echter te voldoen aan de eisen proportionaliteit en subsidiariteit en is, gelet op de aard van de inbreuk op de privacy, een belangenafweging van geval tot geval nodig.
Dit geldt ook indien buiten de termijn van zes weken een verzoek tot verwijdering is gedaan. Het CKI heeft als doel het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. BKR tracht consumenten te beschermen voor overkreditering en problematische schuldsituaties. Daarnaast is er door het BKR een bijdrage geleverd aan het beperken van financiële risico’s bij kredietverlening door deze kredietverleners te informeren over bijzonderheden die in het kader van kredietverlening relevant zijn. Dit brengt mee dat de registratie van de bijzonderheidscodes betreffende appellant proportioneel en subsidiair zijn, gezien de kredietverleners ook geen ander middel ter beschikking staat om de genoemde doelstellingen te bereiken.
4.18 Het doel van (de registraties krachtens) het CKI is het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. BKR wil consumenten behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen (problematische schuldsituaties). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke aangeslotenen een bijdrage aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening door deze kredietverstrekkers te informeren over relevante bijzonderheden die zich in het recente verleden hebben voorgedaan. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een krediet worden daartoe in het CKI weergegeven met een bijzonderheidscode. Als de vordering is voldaan, wordt bij het contract een einddatum genoteerd en gaat een termijn van vijf jaar lopen, waarna de bijzonderheidscode wordt verwijderd.
4.19 Gelet op de doelstellingen van het systeem van het CKI, is de registratie van de bijzonderheidscodes betreffende [appellant] dan ook proportioneel. De registratie is ook in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien er voor kredietverstrekkers geen ander middel bestaat om kennis te nemen van het financiële verleden van [appellant] dan door raadpleging van het CKI.
[…]
4.24 Bovendien is, anders dan [appellant] heeft gesteld, onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] als gevolg van de kredietregistraties nergens zou kunnen wonen. Van de zijde van ING c.s. is er immers op gewezen dat [appellant] op dit moment krachtens een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd een woning huurt. Dat [appellant] om persoonlijke redenen liever geen beroep op huurbescherming jegens de verhuurder wil doen en daarom wellicht deze woning in geval van een mogelijke verkoop daarvan zal moeten verlaten – zoals hij tijdens de comparitie bij het hof heeft verklaard – vormt een omstandigheid die hij niet aan ING c.s. kan tegenwerpen. De omstandigheid dat de huurprijs van de woning aanzienlijk hoger ligt dan het bedrag dat [appellant] aan hypotheekrente en aflossing zou moeten betalen bij een vergelijkbare koopwoning, weegt, tegen de achtergrond van de onder 4.23 vermelde omstandigheden, evenmin voldoende zwaar.
4.25 Ten overvloede merkt het hof nog op dat ING en Rabobank een voorlopig getuigenverhoor hebben geëntameerd, omdat zij stellen mogelijkerwijs te hebben gedwaald bij het aangaan en/of het verloop van het schuldsaneringstraject. Zij hebben in dit verband toegelicht dat een schuld aan de vader van [appellant] mogelijkerwijs niet is kwijtgescholden. Daarnaast hebben zij er op gewezen dat hen is gebleken dat het salaris van [appellant] vrijwel direct na beëindiging van het schuldsaneringstraject aanzienlijk is verhoogd, terwijl niet valt in te zien waarom [appellant] dit hogere salaris niet al tijdens het schuldsaneringstraject had kunnen ontvangen en daarmee zijn schulden voor een groter deel had kunnen voldoen. Weliswaar kan het hof zich op dit moment geen oordeel vormen over de vraag of [appellant] zich tijdens het schuldsaneringstraject schuldig heeft gemaakt aan feiten die ING en Rabobank op het verkeerde been hebben gezet, maar de omstandigheid dat nog onzekerheid bestaat over de vraag of de schulden van [appellant] aan ING en Rabobank daadwerkelijk zijn kwijtgescholden, vormt ook een omstandigheid die meeweegt bij de belangenafweging.