20 jan 2022
Beveiligingscamera maakt geen inbreuk op privacy
Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 20 januari 2022, IT 3780; ECLI:NL:RBMNE:2022:91 (Beveiligingscamera) Kort geding. De achtertuinen van partijen grenzen aan elkaar. Gedaagde heeft een camera aan de achtergevel van zijn woning bevestigd. Eiser stelt dat deze camera op zijn achtertuin is gericht en daardoor inbreuk maakt op zijn privacy / persoonlijke levenssfeer. Eiser vordert dat de camera in kwestie wordt verwijderd. De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt omdat de camera al ongeveer tweeënhalf jaar geleden is geplaatst. Ook indien spoedeisend belang wel zou worden aangenomen, is niet aannemelijk dat er sprake is van een onrechtmatige op de privacy / persoonlijke levenssfeer van eiser inbreukmakende situatie. Onderzoek ter plaatse heeft bewezen dat de camera slechts de tuin van gedaagde in beeld brengt. Wanneer deze handmatig flink naar links wordt gedraaid, komt ook de erfafscheiding met een deel van de tuin van eiser in beeld. De enkele mogelijkheid dat de tuin van eiser voor een deel handmatig in zicht kan worden gebracht, is onvoldoende om de onrechtmatigheid van het plaatsen van de camera zonder meer aan te nemen. De vordering van eiser wordt afgewezen.
4.3. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Gesteld is dat [gedaagde] de bewuste camera ongeveer tweeënhalf jaar geleden heeft geplaatst. De kantonrechter is verder gebleken dat er door de jaren heen diverse incidenten zijn geweest, die de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] , als buren, onder druk hebben gezet. [gedaagde] heeft ook de door [eiser] in de dagvaarding gestelde gedragingen, waardoor [eiser] naar eigen zeggen overlast ondervindt van [gedaagde] , niet betwist. [eiser] heeft gesteld dat hij, vanwege het intimiderende gedrag van [gedaagde] , in eerste instantie niets durfde te zeggen van de camera, maar dat daar in de zomer van 2021 verandering in kwam, toen, volgens [eiser] , bleek dat de camera op zijn tuin was gericht. In juli 2021 heeft [eiser] ook pas contact opgenomen met de wijkagent en Buurtbemiddeling, waarvan [gedaagde] heeft erkend dat zij contact met hem hebben opgenomen, maar niet specifiek over de situatie rondom te camera, zo heeft [gedaagde] ten tijde van de mondelinge behandeling verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het hiervoor geschetste tijdsverloop dat het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt. Hoewel door [eiser] is gesteld dat de situatie rond juli 2021 zou zijn verergerd, is dit uit niets gebleken, terwijl [eiser] in twee jaar daaraan voorafgaande geen noemenswaardige acties richting [gedaagde] of tegen de door [gedaagde] geplaatste camera heeft ondernomen.