Gepubliceerd op dinsdag 16 september 2025
IT 4950
HvJ EU ||
10 sep 2025
HvJ EU 10 sep 2025, IT 4950; ECLI:EU:T:2025:842 (Meta Platforms Ireland Ltd tegen Europese Commissie ), https://itenrecht.nl/artikelen/besluit-over-vaststelling-toezichtsvergoeding-meta-nietig

Besluit over vaststelling toezichtsvergoeding Meta nietig

HvJ EU 10 september 2025, IT 4950; ECLI:EU:T:2025:842 (Meta Platforms Ireland Ltd tegen Europese Commissie). Meta Platforms Ireland Ltd (hierna: Meta Platforms) vordert met haar beroep op artikel 263 VWEU een nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2023) 8176 final van de Europese Commissie van 27 november 2023 tot vaststelling van de toezichtsvergoeding die voor Facebook en Instagram geldt krachtens artikel 43, lid 3, van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad. Meta Platforms voert hiertoe zes middelen aan. Het vijfde middel is van belang: de methode voor de berekening van het gemiddeld aantal maandelijkse actieve afnemers (hierna: GAMAA) is onjuist en onrechtmatig voor zover de Commissie haar gedelegeerde bevoegdheid heeft uitgeoefend via individuele uitvoeringshandelingen. Met dit middel voert Meta Platforms aan dat het bestreden besluit onjuist is en in strijd is met artikel 290, lid 1, en artikel 291, lid 2, VWEU, artikel 33, lid 3, artikel 43, lid 4, en artikel 87 van de digitaledienstenverordening en artikel 4, lid 2, van gedelegeerde verordening 2023/1127, aangezien het doel ervan verder reikt dan de vaststelling van een uitvoeringshandeling om het bedrag van de vergoeding te bepalen doordat het een nieuwe gemeenschappelijke methode voor de berekening GAMAA invoert en het de digitaledienstenverordening op onaanvaardbare wijze aanvult. 

Het Gerecht onderzoekt of de digitaledienstenverordening het gebruik van een gemeenschappelijke methodologie voor de berekening van het GAMAA toestaat, en vervolgens beoordelen of de Commissie in het onderhavige geval artikel 43 van die verordening heeft geschonden door een dergelijke methodologie vast te stellen in het kader van een uitvoeringshandeling. Uit een contextuele en systematische uitlegging van de relevante bepalingen van de digitaledienstenverordening blijkt dat artikel 43 van die verordening weliswaar niet uitdrukkelijk refereert aan de in artikel 33 ervan genoemde methode, maar dat het een expliciet verband legt tussen de methode voor de vaststelling van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen, die alleen via een gedelegeerde handeling kan worden vastgesteld, en het GAMAA van de aangewezen diensten aan de hand waarvan de vergoedingen moeten worden vastgesteld. De methode voor de berekening van het GAMAA is een wezenlijk onderdeel van de vaststelling van de toezichtsvergoeding en moet als een essentieel en onontbeerlijk onderdeel daarvan worden beschouwd, aldus het Gerecht. Aangezien het GAMAA zowel een essentieel onderdeel van de methode voor de vaststelling van de toezichtsvergoeding is, als een begrip dat in de gehele digitaledienstenverordening uniform en coherent moet worden opgevat (zie r.o. 34) volgt derhalve uit artikel 43, lid 3, van de digitaledienstenverordening, gelezen in samenhang met artikel 33, lid 3, van die verordening, dat de Commissie artikel 43, leden 3 tot en met 5, en artikel 87 van de digitaledienstenverordening heeft geschonden door de methode voor de berekening van het GAMAA in een uitvoeringshandeling en niet in een gedelegeerde handeling vast te stellen. Het vijfde middel te worden aanvaard en het bestreden besluit nietig worden verklaard, zonder dat de andere door Meta Platforms aangevoerde argumenten, grieven of middelen hoeven te worden onderzocht en zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan op het door haar ingediende verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang.  

63.      Bijgevolg zou de afwijzing van het verzoek om handhaving van de gevolgen van het bestreden besluit afbreuk kunnen doen aan de rechtszekerheid en aan de correcte uitvoering van de toezichthoudende taken waarmee de digitaledienstenverordening de Commissie belast. 

64.     In die omstandigheden moeten de gevolgen van het bestreden besluit worden gehandhaafd totdat de maatregelen zijn genomen die nodig zijn ter uitvoering van het onderhavige arrest, en dit binnen een redelijke termijn van ten hoogste twaalf maanden vanaf de dag waarop het onderhavige arrest onherroepelijk wordt.