2 jul 2024
Beoordeling van Ukomst voor Europese aanbesteding ICT-werk is ontoereikend gemotiveerd door de Staat
Rb. Den Haag 2 juli 2024, IT 4601; ECLI:NL:RBDHA:2024:11201 (Ukomst tegen de Staat). Aanleiding tot dit geschil is een door de Staat georganiseerde Europese aanbesteding voor de tijdelijke inhuur van ICT-Professionals. Uit het aanbestedingsdocument volgt dat het gunningscriterium de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding is. Prijs en kwaliteit zijn de subgunningscriteria en worden getoetst aan de hand van een aantal (wens)vragen. Ukomst heeft zich tijdig ingeschreven op de aanbesteding. Zij heeft echter een onvoldoende gescoord op de totaalscore van de wensvragen waardoor zij voor de aanbesteding is afgewezen. Ukomst maakt hiertegen bezwaar in kort geding. Primair vordert zij dat de Staat wordt geboden het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen te laten herbeoordelen door een nieuw te benoemen, objectieve beoordelingscommissie; subsidiair vordert zij hetzelfde met als verschil dat de Staat de opdracht opnieuw aanbesteedt, te beoordelen door dezelfde commissie. De inschrijving van Ukomst zou onjuist, onzorgvuldig en willekeurig beoordeeld zijn. Om te bepalen of er aanleiding is om een voorziening te treffen kijkt de voorzieningenrechter naar de aangeboden maatregelen door Ukomst op de problematiek.
De door Ukomst als eerste aangeboden maatregel houdt in dat er bij haar sprake is van een halfjaarlijks tariefsverhoging voor de ICT-Professional die standaard wordt verdisconteerd met de marge van Ukomst. De voorzieningenrechter is het met Ukomst eens dat de motivering van de beoordelingscommissie ten opzichte van deze maatregel onnavolgbaar is. De aangeboden maatregel is er juist om de Staat tegemoet te komen en de vermelding dat niet uit het antwoord van Ukomst blijkt of deze maatregel wel effectief is, kan de voorzieningenrechter niet volgen. De door Ukomst als tweede aangeboden maatregel houdt in dat zij de ICT-professional contractueel vastlegt voor de maximale termijn van twee jaar, waarvoor de Staat deze professionals kan inhuren, ongeacht de inhuurtermijn die de Staat aanhoudt. Ook hier is de voorzieningenrechter het met Ukomst eens dat de gegeven motivering onnavolgbaar is. Volgens de Staat zou onduidelijk zijn wat er gebeurt (met de ICT-professional) als zij het contract niet verlengt, maar dit zou niet relevant moeten zijn voor de beoordeling van de inschrijving van Ukomst. Waar de voorzieningenrechter Ukomst niet kan volgen is de slecht beoordeelde kwaliteitswensvraag: het feit dat de door Ukomst voorgedragen kandidaten goede cv’s hebben doet er niet aan af dat zij de gegeven casus juist en volledig behoren te doorgronden om in aanmerking te komen voor de aanbesteding. De (primaire) vordering van Ukomst wordt dan ook slechts toegewezen wat betreft de aangeboden maatregelen.
4.7. Over het feit dat het door Ukomst – net als iedere inschrijver – bij de Staat in rekening gebrachte tarief voor de door haar aangeboden ICT professional, door de Staat moet worden betaald, kan bij de Staat geen onduidelijkheid bestaan. In de gunningssystematiek van de aanbesteding is de relevantie voor de Staat van de hoogte van dit tarief meegenomen door hiervoor een score toe te kennen bij het subgunningscriterium prijs. Dat staat echter los van deze door Ukomst aangeboden maatregel bij kwaliteitswens 1 om de negatieve werking voor de Staat van de beschreven problematiek te mitigeren. Uit het antwoord van Ukomst volgt duidelijk dat Ukomst de verhoging uit haar marge betaalt en dat het tarief dat zij bij de Staat in rekening brengt (waarvoor zij overigens de maximale score heeft behaald) gelijk blijft. De voorzieningenrechter acht dan ook onbegrijpelijk dat de Staat zich bij maatregel 1 de vraag stelt of de uitkomst van het rekensommetje niet is dat hij zo altijd de tariefsverhoging betaalt.
4.13. Volgens de Staat is onduidelijk wat er gebeurt als DICTU niet verlengt. Dat volgt de voorzieningenrechter niet. De door Ukomst aangeboden tweede maatregel maakt immers duidelijk dat, als de Staat niet verlengt, de ICT-professional haar contract bij Ukomst behoudt. De Staat vraagt zich kennelijk af of deze persoon dan een jaar thuis komt te zitten. Als dat de onduidelijkheid is waar de Staat op doelt, dan valt niet in te zien waarom dat voor de Staat relevant is in het kader van de beoordeling van de aangeboden maatregel voor het door de Staat ervaren probleem. De toelichting van de Staat dat professionals wellicht minder gemotiveerd zijn om bij hem aan het werk te gaan als zij weten dat er een kans bestaat dat zij het tweede jaar thuis komen te zitten, acht de voorzieningenrechter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk. Overigens heeft Ukomst toegelicht dat zij voldoende andere opdrachtgevers heeft bij wie dergelijke krachten aan het werk kunnen.
4.17. Vaststaat dat Ukomst niet is gegaan op de door de Staat ervaren schaarste. Ukomst heeft ter zitting gesteld dat zij daar geen aanleiding voor zag, omdat zij die schaarste in haar praktijk niet ervaart en van haar toch niet kan worden verwacht dat zij dan iets verzint. De voorzieningenrechter overweegt dat ook in dat geval op het door de Staat ervaren probleem had kunnen worden ingegaan om daarmee te laten zien dat de casus is doorgrond, zonder dat het nodig is om iets te verzinnen. Zo had Ukomst in ieder geval voormelde ter zitting ingenomen stelling en wellicht een nadere toelichting daarop in de inschrijving kunnen opnemen. Nu Ukomst dat heeft nagelaten, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat de Staat heeft geoordeeld dat Ukomst de kern van de casus heeft gemist. Dat klemt temeer nu de kandidaten ook niet daadwerkelijk beschikbaar hoeven te zijn of op gesprek te komen, zoals in de vraagstelling staat vermeld. Dat de cv’s niet passen op de aanvraag, zoals ook nog in de motivering staat vermeld, is niet nader toegelicht, maar dat enkele feit acht de voorzieningenrechter onvoldoende redengevend om te oordelen dat de motivering de beoordeling niet kan dragen omdat dit argument niet de eerder besproken kern van het bezwaar van de beoordelingscommissie raakt.