25 mei 2023
Belangenafweging bij BKR-registratie valt uit in nadeel van verzoeker
Rechtbank Amsterdam 25 mei 2023, IT 4369; ECLI:NL:RBAMS:2023:5510 (Verzoeker/Rabobank) In dit geschil oordeelt de rechtbank Amsterdam over het verzoek van verzoeker omtrent zijn registratie in de BKR-registratie. Rabobank heeft een lening verstrekt ter financiering van de VOF van verzoeker. Deze VOF is failliet gegaan. Hoewel de schuld van verzoeker door Rabobank is kwijtgescholden, blijft de registratie in het register nog vijf jaar staan. Verzoeker stelt dat deze registratie niet langer proportioneel is en vraagt om doorhaling van de registratie.
De rechtbank weegt de belangen van verzoeker en Rabobank af. Daarbij wordt vooropgesteld dat notering en handhaving van BKR-registraties moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoeker stelt dat hij nog maar een paar jaar heeft om zijn pensioen bij elkaar te verdienen - wat hij wil doen door auto’s te leasen -, dat hij de betalingsregelingen die zijn getroffen nakomt en dat hij geen verdere schulden heeft gemaakt. Rabobank stelt op haar beurt dat het faillissement en de daaropvolgende registratie aan verzoeker zelf te wijten is. Ook is er niet voldoende informatie om van een stabiele financiële situatie te spreken. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van Rabobank moet uitvallen. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd waarom het voor hem belangrijk is dat hij machines kan leasen. Momenteel wegen zijn belangen niet zwaar genoeg, ook omdat er geen verdere omstandigheden zijn die in het voordeel van verzoeker zijn. Het verzoek wordt afgewezen.
4.10 Gelet op het voorgaande wegen de huidige financiële situatie van [verzoeker] en het tijdsverloop niet op tegen de belangen bij instandhouding van de registratie. [verzoeker] heeft naar voren gebracht dat zijn inkomen de afgelopen jaren is gestegen en dat hij in 2022 een winst uit onderneming heeft behaald van € 57.008,00. Mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd financieringsplan, kan [verzoeker] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de betreffende inkomensstijgingen en de genoemde winst zodanig hoog zijn dat daaruit volgt dat hij niet langer hoeft te worden beschermd tegen overkreditering. Verder geldt in het algemeen weliswaar dat het belang bij verwijdering van een BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken, maar bij gebrek aan overige omstandigheden die (sterk) in het voordeel van [verzoeker] pleiten, maakt het tijdsverloop niet dat de BKR-registratie moet worden verwijderd. Rabobank heeft er terecht op gewezen dat tot 2019 geen sprake was van een gezonde financiële situatie en dat het grotendeels komt door de kwijting dat de financiële situatie de afgelopen jaren is verbeterd, zodat het tijdsverloop van 6,5 jaar sinds het ontstaan van de schuld niet in het voordeel van [verzoeker] meeweegt. Dat een aantal gemeenten heeft besloten de bewaartermijn bij een schuldregeling te verkorten naar zes maanden, zoals [verzoeker] verder nog heeft aangevoerd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit maakt in ieder geval niet dat Rabobank de vijfjaarstermijn uit het Algemeen Reglement CKI niet zou mogen toepassen.