5 jul 2022
Bankgarantie kon niet worden geïnd ter betaling facturen
Hof Den Haag 5 juli 2022, IT 3995; ECLI:NL:GHDHA:2022:1080 (VMB tegen CGI) VMB is een houdstermaatschappij die alle aandelen houdt in VMB Automation, een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en realiseren van hard- en software voor besturingstechnieken. CGI is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het ontwerpen en programmeren van computergerichte automatiseringssystemen. CGI, VMB en Payment Factory zijn een overeenkomst aangegaan waarin CGI zich heeft verbonden om softwarewerkzaamheden te verrichten voor de ontwikkeling van een systeem genaamd ServiceCorner. VMB heeft een bankgarantie laten afgeven, deze is door CGI ingewonnen. VMB heeft 2 facturen opengelaten en geeft aan ook niet van plan te zijn deze facturen te betalen. VMB vordert een bedrag van € 99.704,- omdat zij meent dat CGI dit bedrag ten onrechte heeft geïnd op grond van de bankgarantie. Daarnaast vordert VMB een schadevergoeding wegens de schade die zij heeft geleden doordat CGI gestopt is met de ontwikkeling van de software. De rechtbank wees de vorderingen van VMB af. VMB ging tegen deze beslissing in beroep. Het hof meent dat de vordering tot terugbetaling van € 99.704,- gegrond is. CGI had volgens het hof ten opzichte van VMB niet het recht om voor de betaling van de facturen een beroep te doen op de bankgarantie. De vordering tot schadevergoeding wijst het hof echter af. CGI kon de overeenkomst namelijk opzeggen op grond van artikel 7:408 BW.
6.2. Zoals de rechtbank heeft overwogen (vgl. rov. 4.3 en 4.4 van het vonnis), gaat het hier om een abstracte bankgarantie die een zelfstandige betalingsverplichting ten opzichte van de onderliggende rechtsverhouding creëert. Het abstracte karakter van de bankgarantie is van belang voor de vraag of de bank aan VMB moest betalen. In deze procedure is echter de vraag aan de orde of CGI ten opzichte van VMB het recht had om de bankgarantie in te roepen. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de onderliggende rechtsverhouding tussen CGI en VMB. Op grond van artikel 8.1 van de algemene voorwaarden geldt een betalingstermijn van dertig dagen vanaf de datum van ontvangst van een factuur. Pas als die betalingstermijn is verstreken zonder dat de factuur is betaald, zijn Payment Factory en VMB in verzuim. Dan pas schiet VMB tekort in de nakoming van haar verplichtingen ten opzichte van CGI, en kan CGI in het kader van haar rechtsverhouding met VMB een beroep doen op de bankgarantie. De tweede en derde factuur zijn op 29 juni 2017 verzonden. Op 30 juni 2017 heeft CGI de bankgarantie ingeroepen met betrekking tot beide facturen. De betalingstermijn van dertig dagen was toen net begonnen en zou pas eind juli 2017 verstrijken. Alleen al om die reden was op 30 juni 2017 van een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichtingen van VMB ten opzichte van CGI met betrekking tot de tweede en derde factuur geen sprake. CGI had dus op 30 juni 2017 ten opzichte van VMB niet het recht om voor de betaling van deze facturen een beroep op de bankgarantie te doen.
6.10. Grief VI van VMB is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat CGI voldoende gewichtige redenen had om de overeenkomst op te zeggen en tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van deze (gestelde) onrechtmatige opzegging (rov. 4.15 tot en met 4.17 van het vonnis). Deze grief faalt. Zoals de rechtbank heeft overwogen, kon CGI de overeenkomst op grond van artikel 7:408 BW opzeggen wegens gewichtige redenen en is van gewichtige redenen onder meer sprake als de opdrachtnemer het vertrouwen in de opdrachtgever heeft verloren. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat CGI voldoende grond had om het vertrouwen in haar opdrachtgever te verliezen, nu Payment Factory en VMB de eerste factuur ondanks herhaalde herinneringen van CGI onbetaald lieten, en VMB ondanks herhaalde verzoeken van CGI, en een mededeling van [betrokkene 2] dat VMB in de week van 19 juni 2017 “de bankgarantie wel geregeld [zou] hebben” (vgl. hiervoor, 3.19), naliet de bankgarantie te verlengen. Het hof ziet geen aanleiding voor de door VMB verzochte toepassing van artikel 162 Rv om CGI te bevelen om inzage te geven in correspondentie en afspraken tussen CGI en Payment Factory en tussen CGI en NCR (een toeleverancier van CGI). VMB heeft ter onderbouwing van dit verzoek gesteld dat de samenwerking na opzegging van de overeenkomst is voortgezet door [bestuurder Pay] en de heer [betrokkene 4] (hierna te noemen: [betrokkene 4] ), en verwezen naar een video die [betrokkene 4] op YouTube heeft geplaatst. [betrokkene 4] is echter eind 2017/begin 2018 door CGI ontslagen zodat een eventuele samenwerking van [betrokkene 4] met [bestuurder Pay] niet aan CGI kan worden tegengeworpen.