Gepubliceerd op donderdag 18 maart 2021
IT 3446
Rechtbank ||
25 jan 2021
Rechtbank 25 jan 2021, IT 3446; ECLI:NL:RBAMS:2021:1140 (KDVP tegen AP en de Staat), https://itenrecht.nl/artikelen/ap-wijst-handhavingsverzoek-gegrond-af

AP wijst handhavingsverzoek gegrond af

Rechtbank Amsterdam 25 januari 2021, IT 3446, ECLI:NL:RBAMS:2021:1140 (KDVP tegen AP en de Staat) KDVP, een stichting die zich inzet voor onder meer het behoud van privacy en vertrouwelijkheid binnen de (geestelijke) gezondheidszorg, heeft in 2013 bij de rechtbank laten onderzoeken of de destijds voorliggende verlenging van de Gedragscode zorgverzekeraars terecht was goedgekeurd. De rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, waarop KDVP besloot een verzoek tot handhaving in te dienen bij de AP. Dit verzoek werd niet gehonoreerd en KDVP stelde hiertegen beroep in. De rechtbank oordeelt dat de AP het verzoek terecht heeft afgewezen, maar KDVP krijgt daarnaast wel een schadevergoeding toegewezen vanwege de lange duur van haar procedure.

11.2. Verweerster heeft onderzoek gedaan naar deze knelpunten in de gedragscode en naar het privacybeleid van de zorgverzekeraars. Zij heeft vastgesteld dat de zorgverzekeraars niet alleen werken met de gedragscode, maar in aanvulling daarop ook werken met de Uniforme Maatregelen van Zorgverzekering Nederland. Verweerster komt tot de conclusie dat de werkwijze van de zorgverzekeraars materieel in orde is en geen overtreding oplevert, op één onderdeel na. Twee van de vier onderzochte zorgverzekeraars hebben hun autorisaties namelijk niet op orde. Verweerster heeft daarom een last onder dwangsom opgelegd tegen deze twee zorgverzekeraars. Samenvattend concludeert de rechtbank Midden-Nederland dat verweerster voldoende onderzoek heeft gedaan naar de in de tussenuitspraak gesignaleerde knelpunten in de gedragscode en dat zij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zorgverzekeraars feitelijk niet in strijd handelen met de Wbp. Voorts stelt de rechtbank vast dat de beroepsgronden van eiseres in de onderhavige procedure van een zelfde strekking zijn als al beoordeeld in de einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019. De rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Deze rechtbank ziet geen aanleiding over die beroepsgronden anders te oordelen dan de rechtbank Midden-Nederland heeft gedaan. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting niet kunnen uitleggen wat zij anders aanvoert dan waar de rechtbank Midden-Nederland al uitspraak over heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook naar die uitspraak en maakt de overwegingen die gaan over de hierboven benoemde knelpunten tot de hare. De einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 is aan deze uitspraak toegevoegd als bijlage I.

11.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerster op goede gronden het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen omdat zij voor de overtredingen die zij heeft geconstateerd bij het onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens door zorgverzekeraars, in het kader van de procedure bij rechtbank Midden- Nederland, twee lasten onder dwangsom heeft opgelegd. Nu deze lasten niet zijn opgeheven, kan verweerster niet (nogmaals) tot handhaving overgaan ten aanzien van dezelfde overtredingen.

15. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.