18 okt 2024
A-G: Cassatieklachten tegen CRM-leverancier moeten worden verworpen
Parket bij de Hoge Raad 18 oktober 2024, IT 4693; ECLI:NL:PHR:2024:1072 (Allsafe tegen Smart Connections) Smart Connections, de ontwikkelaar van een CRM-systeem, vordert betaling voor openstaande facturen. Allsafe beargumenteert dat de overeenkomst rechtmatig is ontbonden en eist schadevergoeding. De rechtbank gaf Allsafe aanvankelijk gelijk, maar het hof oordeelde in het voordeel van Smart Connections.
A-G Valk concludeert dat geen van de door Allsafe opgeworpen cassatieklachten doel treffen. De kern van het geschil bestaat uit een meningsverschil over de inhoud van de overeenkomst met betrekking tot de functionaliteiten, look and feel en oplevering van het systeem. Het hof oordeelde dat Smart Connections een CRM-systeem met basale functionaliteiten had opgeleverd conform de afspraken, gebaseerd op de initiële look and feel.
De A-G is van mening dat het hof de overeenkomst correct heeft uitgelegd, rekening houdend met de bepaling dat eerdere afspraken vervallen en de latere correspondentie tussen partijen. Het hof oordeelde eveneens dat de door Allsafe ingediende rapporten van de deskundige SQMI niet konden dienen als bewijs voor tekortkomingen. Dit omdat SQMI het systeem beoordeelde na toevoeging van extra functionaliteiten en toetste aan ISO-normen die niet contractueel waren vastgelegd.
Verder oordeelde het hof dat de door Smart Connections na oplevering verrichte werkzaamheden niet impliceerden dat de eerdere oplevering niet conform de overeenkomst was. De A-G is het eens met het hof en adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen.
4.48. De stellingen van partijen over de oplevering van fase 1 en fase 2 zijn weergegeven in 4.34 en 4.35 hiervoor. Het hof is van oordeel dat Allsafe de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van Smart Connections dat het CRM-systeem medio 2016 volledig was afgerond onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Allsafe heeft slechts ongemotiveerd betwist dat fase 1 en fase 2 zoals benoemd in de overeenkomst en het plan van aanpak in het geheel niet zijn afgerond of opgeleverd. Dit is onvoldoende, mede gelet op (i) de e-mails van Smart Connections en Allsafe op 5 juli 2016 waarin staat dat alles “op productie” staat en vanuit de kant van Allsafe geen klachten worden geuit, (ii) de gegevens die Smart Connections heeft overgelegd en waaruit blijkt dat Allsafe het CRM-systeem vanaf juni 2016 intensief heeft gebruikt en dat een dashboard voor marketing (fase 2) is gerealiseerd, (iii) de e-mail van Smart Connections van 30 augustus 2016 waaruit blijkt dat het CRM-systeem wordt gebruikt en (iv) het overzicht in de bijlage bij de e-mail van Allsafe van augustus 2016 waaruit blijkt dat ook Allsafe zich op het standpunt stelt dat bepaalde delen van het CRM-systeem gereed zijn. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat Smart Connections fase 1 op 5 juni 2016 [bedoeld zal zijn 5 juli 2016, AG] heeft opgeleverd en dat zij op 13 juli 2016 de factuur voor 25% van de kosten bij oplevering van die fase aan Allsafe mocht versturen. Daarnaast komt het hof tot de conclusie dat fase 2 medio 2016 is opgeleverd en dat Smart Connections op 5 december 2016 de factuur voor 25% van de kosten bij oplevering van fase 2 aan Allsafe mocht versturen. De facturering van deze kosten was dus niet prematuur.’
3.54. Subonderdeel 6.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis een tekortkoming in de zin van art. 6:74 BW is. Dat het hof een en ander miskend heeft, blijkt volgens de steller van het middel uit het feit dat hof heeft overwogen dat het CRM-systeem ‘(grotendeels)’ voldeed (tweede volzin van rechtsoverweging 4.35).
3.55. De klacht mist feitelijke grondslag. Het hof overweegt in het vervolg van dezelfde rechtsoverweging 4.35 (elfde en twaalfde volzin) immers:
‘Voor zover bepaalde onderdelen blijkens het overzicht van Allsafe niet voor 100% gereed waren, heeft Smart Connections erop gewezen dat deze onderdelen wel degelijk beschikbaar waren, afhankelijk waren van input van Allsafe of in overeenstemming met Allsafe waren uitgesteld. Allsafe heeft dit niet voldoende weersproken.’
Hieruit blijkt duidelijk dat ook het hof ervan is uitgegaan dat iedere tekortkoming, ook een beperkte, een tekortkoming is. Voor zover bepaalde onderdelen niet gereed waren, leverde dit volgens het hof om andere redenen geen tekortkoming van Smart Connections op.
3.56. Subonderdeel 6.2 klaagt dat voor zover het hof van oordeel is dat sprake is van een oplevering voordat het CRM-systeem af dan wel volledig afgerond was, dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitleg van de betekenis van ‘oplevering’, althans dat het oordeel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd omdat Allsafe heeft gesteld dat van oplevering (enkel) sprake is als het CRM-systeem volledig is afgerond.
3.57. Voor een rechtsklacht is niet nodig dat de steller van het middel ons vertelt waaraan hij zijn rechtsopvatting ontleent. Gevolg is wel dat we daarnaar dan moeten raden. Het gelukt mij niet om iets anders te bedenken dan dat de steller van het middel meent dat het begrip ‘oplevering’ een vaststaande betekenis heeft met universele gelding. Met dat laatste bedoel ik dat hij kennelijk denkt dat die betekenis geldt los van wat in een overeenkomst onder ‘oplevering’ wordt verstaan. Deze rechtsopvatting dunkt mij evident onjuist. In het Burgerlijk Wetboek komt het begrip ‘oplevering’ alleen voor in de regeling van aanneming van werk in Boek 7 (namelijk in art. 7:756, 758, 759, 761 en 768 BW) en in de context van tijdbevrachting in Boek 8 (art. 8:487 BW). Daargelaten de vraag of de relevante bepalingen uit die regelingen aanvullend dan wel dwingend recht bevatten (ten opzichte van professionele partijen mijns inziens aanvullend recht), geldt dat ook volgens het eigen standpunt van Allsafe de overeenkomst niet een overeenkomst van aanneming van werk of van tijdbevrachting is, maar een overeenkomst van opdracht. Reeds daarom valt niet in te zien hoe ’s hofs uitleg van het begrip ‘oplevering’ blijk zou kunnen geven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.58. De motiveringsklacht van het subonderdeel slaagt evenmin. De in de klacht vermelde stelling heeft het hof besproken in de laatste vijf volzinnen van rechtsoverweging 4.35 (bovendien met verwijzing naar wat voorafgaand onder 4.21-4.23 was overwogen). Tegen de daar opgenomen motivering richt het middel geen klacht.