DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 12 februari 2020
IT 3031
||
29 jan 2020
29 jan 2020, IT 3031; ECLI:NL:RBMNE:2020:339 (gestolen cryptovaluta), https://itenrecht.nl/artikelen/verbintenis-gestolen-cryptovaluta-kan-nog-niet-ontbonden-worden

Verbintenis gestolen cryptovaluta kan nog niet ontbonden worden

Rechtbank Midden-Nederland 29 januari 2020, IT 3031; ECLI:NL:RBMNE:2020:339 (Gestolen cryptovaluta) Eiser is koper van een aantal cryptomunten, waaronder bitcoins en altcoins, en verweerder is de verkoper. Tussen eiser en verweerder is een verbintenis ontstaan voor de koop van een aantal cryptomunten. De dag voor levering waren echter van verweerder cryptovaluta, met een waarde van tienduizenden euro’s gestolen, terwijl een groot deel daarvan bestemd was voor kopers. Eiser, die (in ieder geval) altcoins had gekocht die verweerder als gevolg van de diefstal niet kon leveren, heeft verweerder op de dag na de diefstal langdurig onder grote druk gezet en bij het politiebureau een schuldbekentenis laten tekenen. Eiser neemt het standpunt in dat hij twee koopovereenkomsten met verweerder heeft gesloten: de eerste op 21 december 2017, voor de altcoins die op de schuldbekentenis staan, en de tweede op of omstreeks 22 december 2017, voor één bitcoin. Eiser vordert dat ‘de overeenkomst’ tussen hem en verweerder wordt ontbonden. Hieruit volgt dat eiser beide koopovereenkomsten wil laten ontbinden.

Er kan nog geen sprake zijn van ontbinding door de rechtbank. Er staat namelijk nog niet vast dat eiser op of omstreeks 22 december 2017 voor de helft van € 22.983, dus voor € 11.491,50, één bitcoin van verweerder heeft gekocht. Daarom krijgt eiser een bewijsopdracht. Verweerder heeft op 21 december 2017 wel een koopovereenkomst gesloten met eiser voor de altcoins die op de schuldbekentenis staan. Van deze overeenkomst kan echter ook nog niet besloten worden dat ontbinding gerechtvaardigd is. Verweerder krijgt ook daarvoor een bewijsopdracht.

3.2. Van ontbinding door de rechtbank kan nog geen sprake zijn. Voor de rechtbank staat namelijk niet vast dat [eiser] op of omstreeks 22 december 2017 voor de helft van € 22.983, dus voor € 11.491,50, één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht. Daarom krijgt [eiser] een bewijsopdracht. [verweerder] heeft op 21 december 2017 wel een koopovereenkomst gesloten met [eiser] voor de altcoins die op de schuldbekentenis staan. De rechtbank kan echter ook nog niet beslissen op het verweer van [verweerder] dat ontbinding van die overeenkomst, en van de eventuele - nog niet vaststaande - koopovereenkomst voor één bitcoin, niet gerechtvaardigd is. [verweerder] krijgt daarvoor een bewijsopdracht. Dit wordt hieronder toegelicht.

3.24. Als [eiser] erin slaagt om het hiervoor genoemde bewijs te leveren, dan komt vast te staan dat hij twee koopovereenkomsten met [verweerder] heeft gesloten (één overeenkomst voor altcoins en één overeenkomst voor één bitcoin). Slaagt [eiser] daar niet in, dan blijft over de koopovereenkomst voor de altcoins. Voor beide gevallen geldt dat [verweerder] in verzuim is. De sommatiebrief van 9 januari 2019 (zie 2.14) is op 11 januari 2019 rechtsgeldig aan [verweerder] betekend. Hij stond op dat moment op dat adres ingeschreven. Tijdens de zitting is namens [verweerder] verklaard dat hij toen niet meer op dat adres woonde en dat de gemeente zijn adres toen in onderzoek had, maar heeft hij niet gesteld dat de deurwaarder dat wist of moest weten, en ook niet dat de deurwaarder ter plaatse heeft kunnen zien dat [verweerder] daar niet meer woonde. Daarnaast geldt nog het volgende. In zijn verweerschrift heeft [verweerder] aangevoerd dat hij de sommatiebrief pas voor het eerst heeft gezien als bijlage bij de procesinleiding. Vast staat dat [verweerder] ook daarna niet alsnog een bitcoin en/of altcoins aan [eiser] heeft geleverd. [verweerder] is dus in ieder geval vanaf de achtste dag na de ontvangst van de procesinleiding in verzuim geraakt wat betreft zijn verplichting om de in die sommatiebrief genoemde altcoins aan [eiser] te leveren, en ook wat betreft zijn eventuele - nog niet vaststaande - verplichting om aan [eiser] een bitcoin te leveren.

3.33. Gelet op de in 3.28 genoemde feiten en op het gemotiveerde betoog in de daarop volgende randnummers krijgt [verweerder] de opdracht om te bewijzen dat [eiser] weet wie de dader is van de diefstal. Als [eiser] en [verweerder] allebei bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, kunnen die getuigenverhoren gelijktijdig en/of aansluitend worden gehouden.