DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 11 november 2013
IT 1323
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

T-Mobile had geen reden om bedreiging te veronderstellen bij aangaan telefoonabonnement

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 24 oktober 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:5467 (Lindorff tegen gedaagde)
Gedaagde had bij T-Mobile een telefoonabonnement afgesloten voor de duur van 24 maanden. T-Mobile heeft de overeenkomst ontbonden wegens wanbetaling. De vordering voor de resterende abonnementstermijnen heeft T-Mobile overgedragen aan Lindorff. Gedaagde is dit abonnement, alsook zes andere abonnementen met andere telecomaanbieders aangegaan als gevolg van bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. Lindorff vordert nu betaling van de resterende abonnementstermijnen beperkt tot 75% vermeerdert met overeengekomen rente.

De voorzieningenrechter wijst de vordering toe. Gedaagde kan geen beroep doen op artikel 3:44 lid 5 BW. De verklaring is dan wel tot stand gekomen door bedreiging, van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, maar T-Mobile had geen reden het bestaan daarvan te veronderstellen. Gedaagde had de verkoper geen reden gegeven om het bestaan van de bedreiging off misbruik van omstandigheden te veronderstellen. Ook dat gedaagde net een week 18 jaar was, was niet abnormaal. T-Mobile had niet een zorgplicht dit verder te controleren. Gedaagde moet alle gevorderde resterende abonnementstermijnen betalen nu in onderhavig geval de tussentijdse opzegging door gedaagde niet het beoogde rechtsgevolg van beëindiging van de overeenkomst had. Ook de wettelijke rente wordt toegewezen.

Beoordeling
4.7 Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 5 BW kan indien een verklaring tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd geen feiten of omstandigheden kunnen aanvoeren op grond waarvan de verkoper had moeten veronderstellen dat sprake was van bedreiging of misbruik van omstandigheden. Zij heeft daarentegen naar voren gebracht dat zij het onderhavige abonnement had afgesloten in het gezelschap van een vriendin en dat zij de verkoper geen reden had gegeven het bestaan van de bedreiging of misbruik van omstandigheden te veronderstellen. Dat [gedaagde] nog geen week 18 jaar oud was ten tijde van het aangaan van het abonnement, is op zichzelf beschouwd onvoldoende om te worden aangemerkt als een omstandigheid die het abnormaal maakt dat een dergelijk persoon een dergelijk abonnement afsluit. Dat andere providers die dag wel het afsluiten van een abonnement geweigerd hadden en dat er fraudepraktijken bestaan waardoor jonge mensen gedwongen worden ten tijde van het afsluiten van abonnementen doet daar niet aan af. De stelling van [gedaagde] dat van T-Mobile verlangd moet worden dat deze een adequate en afdoende risicoanalyse uitvoert en dat het controleren van een identiteitsbewijs onvoldoende is om te voldoen aan de zorgplicht die van T-Mobile terzake in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht gaat in zijn algemeenheid niet op. Nu gesteld noch gebleken is van rechtens relevante bijkomende omstandigheden die tot een dergelijke controle noopten zal het beroep op bedreiging of misbruik van omstandigheden worden gepasseerd en de daarop gebaseerde verweren verworpen.

4.8. Voorts voert [gedaagde] het verweer dat zij per brief van 22 april 2011 de onderhavige overeenkomst heeft opgezegd zodat zij uitsluitend de abonnementskosten tot aan de opzegging verschuldigd is.

4.9. Tussen partijen staat vast dat een overeenkomst tot stand is gekomen voor de duur van 24 maanden en dat T-Mobile een telefoontoestel heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat er voor [gedaagde] gronden bestonden de overeenkomst te ontbinden. Onder deze omstandigheden heeft de opzegging niet het door [gedaagde] beoogde rechtsgevolg van beëindiging van de overeenkomst. Zij is daarom ten eerste betaling verschuldigd van de facturen tot de datum waarop Lindorff de overeenkomst wegens wanbetaling ontbonden heeft. Ten aanzien van de factuur, waarbij resterende abonnementstermijnen in rekening zijn gebracht overweegt de kantonrechter het navolgende. Onder verwijzing naar het rapport ‘Ambtshalve toetsing van het consumentenrecht’ heeft Lindorff de terzake gevorderde betaling terecht beperkt tot 75 % van de resterende abonnementstermijnen. Ook dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.