DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 23 september 2014
IT 1602
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

S&O-verklaring bij ontwikkeling nieuwe transport programmatuur

CBb 15 juli 2014, IT 1602 (Prepare BV tegen Minister van EZ)
Tussenuitspraak (sterk vergelijkbaar met ECLI:NL:CBB:2014:334). Bestuurlijke lus. S&O-verklaring. Ontwikkeling van technisch nieuwe programmatuur. Motiveringsgebrek. Vermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen. Het project betreft de ontwikkeling (van onderdelen) van programmatuur waarmee MKB-bedrijven real-time bij een vervoerder transportopdrachten kunnen boeken en volgen vanuit hun eigen bedrijfssoftwaresysteem en de benodigde transportdocumenten kunnen generen. Het College draagt verweerder op binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen.

4.3
Het College overweegt het volgende. Blijkens het projectplan en de in de loop van de procedure door appellante gegeven toelichting, wordt het project gekenmerkt door drie onderdelen, te weten de ontwikkeling en realisatie van de expeditie-modules, de ontwikkeling en realisatie van het platvorm en de ontwikkeling en realisatie van de vervoerderkoppelingen. Appellante heeft daarbij, onder meer ter zitting van het College, uiteengezet dat in dit project software gekoppeld is aan andere (financiële) systemen hetgeen leidde tot een complexe matrix op drie verschillende niveaus waarbij meerdere componenten uit de verschillende projectonderdelen (niveaus) elkaar beïnvloeden en zorgen voor complexe vraagstukken die een standaardprogrammeur niet alleen kan doorzien. Appellante heeft voorts uiteengezet dat de ontwikkeling van de software in korte cycli heeft plaatsgevonden (“met drie aan een tafel”) waarbij het maken van het technisch ontwerp, het schrijven van (onderdelen van) de programmatuur, het testen en het vervolgens weer aanpassen niet los van elkaar kunnen worden gezien.

Verweerder heeft voor zijn standpunt dat niet is gebleken dat appellante zelf de werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor verweerder S&O-verklaringen heeft afgegeven, volstaan met het argument dat door appellante niet zelf binnen het project daadwerkelijk is geprogrammeerd. In de optiek van verweerder kan van de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) programmatuur als bedoeld in artikel 1 van de Wva alleen sprake zijn indien door de S&O-inhoudingsplichtige zelf binnen het project wordt geprogrammeerd. Indien dat niet het geval is omdat de daadwerkelijke programmeerwerkzaamheden zijn uitbesteed aan een derde, dan kunnen ook werkzaamheden die aan het daadwerkelijke programmeren vooraf zijn gaan en testen niet als S&O-werkzaamheden worden aangemerkt, aldus verweerder.
Het College is van oordeel dat in dit geval aan de uitbestede loutere programmerings-activiteit niet de betekenis kan worden toegekend die verweerder daaraan wil toekennen. Niet betwist is dat het onderhavige project inhoudt de ontwikkeling van software op drie verschillende niveaus die in onderling verband moet werken. Uit het betoog van appellante komt naar voren dat bij de oplossing van de technische knelpunten in het programma de testen en de analyses zoals uitgevoerd door de heren [naam 1] en [naam 3] een essentiële rol hebben gehad. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht het College aannemelijk dat de complexiteit van de matrix met de verschillende niveaus ofwel projectonderdelen in dit geval ten gevolge heeft dat een programmeur op één van de niveaus niet het overzicht heeft om een programmeertechnisch knelpunt zo op te lossen dat het hele systeem op de drie niveaus werkt. Ook is aannemelijk dat de heren [naam 1] en [naam 3] dat overzicht wel hadden en dat hun werkzaamheden daardoor essentieel waren voor het oplossen van een dergelijk knelpunt. Gezien de aard, de inhoud en de complexiteit van het onderhavige project acht het College aannemelijk dat de werkzaamheden van programmeren en testen en aanpassen zozeer in dit project met elkaar zijn verweven dat de opvatting van verweerder dat het maken van een technisch ontwerp en testen alleen dan als speur- en ontwikkelingswerk kan worden aangemerkt, indien binnen het project door dezelfde S&O-inhoudingsplichtige ook is geprogrammeerd, in het onderhavige geval te restrictief is. Naar het oordeel van het College kan verweerder in dit geval appellante dan ook niet tegenwerpen dat zij niet zelf heeft geprogrammeerd (in de enge betekenis van het woord) en dat daarom de werkzaamheden die zij heeft verricht niet als S&O-werkzaamheden in de zin van artikel 1 van de Wva kunnen worden aangemerkt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift overwogen dat noch uit de administratie noch uit de door appellante gegeven toelichting daarop blijkt van een eigen programmeertechnisch inhoudelijke inbreng en dat het testen op zich niet is aan te merken als S&O-werkzaamheid. Appellante, van haar kant, heeft in de loop van de procedure en ter zitting gewezen op een grote hoeveelheid testverslagen in de administratie waaruit blijkt dat zij heeft gewerkt aan programmeertechnische oplossingen binnen het project.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder evenwel met een te beperkt perspectief naar de administratie van appellante gekeken. In deze omstandigheden berust verweerders oordeel dat uit de overgelegde administratie niet valt op te maken dat appellante in de periode waarop de S&O-verklaringen betrekking hebben, werkzaamheden heeft verricht waarvoor door verweerder S&O-verklaringen zijn afgegeven, op een niet toereikende motivering.
Verweerder dient dan ook, met inachtneming van hetgeen in het voorgaande is overwogen, opnieuw – gemotiveerd – vast te stellen of hij, gelet op de uitkomst van de door hem opnieuw uit te voeren toetsing van de administratie, gebruik maakt van zijn bevoegdheid een correctie-S&O-verklaring af te gegeven en zo ja tot welke omvang de correctie dient plaats te vinden.
4.4
Gelet op het vorenoverwogene berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering, zodat het in strijd komt met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5.1
Ingevolge artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan het College het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen.