DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 27 mei 2020
IT 3150
||
7 apr 2020
7 apr 2020, IT 3150; ECLI:NL:GHAMS:2020:1249 (Eiser tegen Rabobank), https://itenrecht.nl/artikelen/rabobank-mag-anti-skimsysteem-zonder-toestemming-gebruiken

Rabobank mag anti-skimsysteem zonder toestemming gebruiken

Hof Amsterdam 7 april 2020, IT 3150; ECLI:NL:GHAMS:2020:1249 (Eiser tegen Rabobank) Eiser zendt de bank een beschrijving toe van een zelfbedachte methode om skimmen te bestrijden. Daarna introduceert de bank een dergelijke methode. Deze zaak gaat over de vraag of het Rabobank vrij staat een bepaalde methode ter beperking van schade door ‘skimmen’ te gebruiken zonder toestemming van of vergoeding aan eiser. De rechtbank wijst zijn eisen af. Volgens de rechtbank kunnen de stellingen van eiser niet leiden tot het oordeel dat Rabobank in februari 2012 aan hem geheimhouding zou hebben toegezegd met betrekking tot het door hem gepresenteerde idee. Bovendien is gebleken dat Rabobank al geruime tijd voor het contact met eiser in februari 2012 intern overleg voerde over eenzelfde werkwijze om schade door skimmen te beperken. Het stond Rabobank daarom vrij deze middelen zonder toestemming van of vergoeding aan eiser in de praktijk te brengen, aldus de rechtbank. Het hof bekrachtigt dit vonnis.

3.15 Uit de hierboven onder 3.3 tot en met 3.6 weergegeven feiten volgt onmiskenbaar dat Rabobank voorafgaand aan het eerste contact met [appellant] reeds doende was met de voorbereiding van maatregelen ter beperking van de schade door skimmen en dat tot de voorgenomen maatregelen behoorde de introductie een systeem bestaande uit het standaard “uit” zetten van het gebruik van bankpassen buiten Europa met de mogelijkheid voor de klant om per regio het gebruik buiten Europa tijdelijk “aan” te zetten. [appellant] heeft in februari 2012 aan Rabobank dus geen nieuw idee gepresenteerd. [appellant] heeft zijn standpunt dat zijn idee, althans cruciale onderdelen daarvan, wel nieuw was/waren toegelicht door verwijzing naar een rapport van prof. dr. mr. J.M. Smits. Het hof volgt dat rapport niet. In onderlinge samenhang beschouwd volgt uit de hiervoor aangehaalde interne stukken dat Rabobank de elementen die worden genoemd in de e-mails van [appellant] van 7 en 8 februari 2012 al vóór februari 2012 had betrokken in haar voorgenomen maatregelen ter bestrijding van schade door skimmen. Overigens schenkt Smits in zijn rapport geen aandacht aan de hierboven in 3.5 en 3.6 aangehaalde interne stukken van Rabobank.

3.16 [appellant] heeft onvoldoende concrete feiten aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat tussen Rabobank en [appellant] op enig moment niettemin is overeengekomen dat Rabobank hetgeen [appellant] bij gelegenheid van het contact in februari 2012 aan Rabobank heeft medegedeeld niet zonder toestemming van of vergoeding aan [appellant] in de praktijk zou brengen. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat de Rabobank voorafgaande aan het eerste contact met [appellant] reeds doende was met de voorbereiding van de implementatie van hetzelfde idee.

3.19 Onderdeel a van de gewijzigde eis in hoger beroep verwijst naar “industriële c.q. intellectuele eigendomsrechten van [appellant] ”. In zijn processtukken in hoger beroep licht [appellant] niet toe op welke rechten van (industriële of) intellectuele eigendom hij doelt. In eerste aanleg is aan de orde gekomen dat [appellant] een octrooi heeft aangevraagd en verkregen dat volgens Rabobank niet geldig is omdat uit het nieuwheidsonderzoek van het Octrooicentrum Nederland blijkt dat geen van de conclusies van het octrooi nieuw of inventief zijn. [appellant] heeft in eerste aanleg echter duidelijk gemaakt dat hij dit octrooi niet aan zijn vordering ten grondslag legt en de rechtbank heeft dienovereenkomstig bij de weergave van het standpunt van [appellant] het octrooi niet vermeld. Daartegen heeft [appellant] geen grief gericht en in hoger beroep heeft [appellant] het octrooi niet alsnog aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Het hof ziet daarom geen aanleiding de zaak te verwijzen naar het gerechtshof Den Haag, zijnde de (in hoger beroep) bevoegde rechter in octrooizaken. Voor het overige blijkt uit de stellingen van [appellant] niet dat hij enig recht van intellectuele eigendom heeft ten aanzien van het idee dat hij in februari 2020 aan Rabobank heeft gepresenteerd. Het hof oordeelt daarom dat ook onderdeel a van het gewijzigde petitum niet toewijsbaar is.