19 jul 2016
Onvoldoende zwaarwegende grond opzegging strategische samenwerking exploitatie mestrobot
Hof Amsterdam 19 juli 2016, IEF 16286; IT 2142; ECLI:NL:GHAMS:2016:2952 (JOZ tegen IBB) Contractenrecht. Samenwerking exploitatie mestrobot. Partijen zijn een contractuele strategische samenwerkingsovereenkomst aangegaan, met als doel het gezamenlijk ontwikkelen en exploiteren van een mestrobot. De regeling bevat wijze waarop het risico van die ontwikkeling en exploitatie over partijen verdeeld zou worden, vruchten worden gedeeld. Het succesvol ontwikkelen van een geschikt navigatiesysteem door IBB wordt niet alleen beloond met een aanneemsom maar ook met een aandeel in de vervolgens met de verkoop van de mestrobots te behalen (bruto)winst en dat zij ook van de exploitatie van “spin-offs” van het gezamenlijk ontwikkelde product zou mee profiteren. De gehanteerde opzegtermijn van 11 maanden achtte de rechtbank echter zes maanden te kort. Anders dan de eerste rechter oordeelde, acht het hof vooralsnog niet voldoende gebleken dat een voldoende zwaarwegende opzeggrond aanwezig was. Comparitie wordt gelast.
3.7.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat vooralsnog onvoldoende is gebleken dat zich begin 2013 een voldoende zwaarwegende grond voordeed om tot opzegging van de strategische overeenkomst over te gaan.
Dat zich met betrekking tot de samenwerking/communicatie van partijen onoverkomelijke problemen voordeden valt niet goed te rijmen met het voorstel van JOZ in haar opzeggingsbrief van 24 januari 2013 om deze samenwerking - zij het op andere leest - voor te zetten. Aangenomen moet worden dat de situatie zoals die toen bestond ook in de visie van JOZ niet aan een vruchtbare voortzetting van de relatie in de weg stond, mits partijen zich daartoe inspanden en wellicht op sommige punten nadere afspraken maakten.Het verwijt aan IBB dat zij onvoldoende inzicht gaf in de calculatie van haar kostprijs ziet, naar het hof begrijpt, met name op het feit dat IBB over de kale kostprijs een marge berekende. Vast staat echter dat het feit dat IBB een marge berekende reeds geruime tijd bij JOZ bekend was, terwijl uit een op 18 januari 2008 door [C] van JOZ aan [B] van IBB toegezonden e-mailbericht (productie 12 van JOZ in eerste aanleg) valt op te maken dat JOZ besloten heeft dit te accepteren. Dat het IBB slechts was toegestaan om voor de door haar aan JOZ geleverde besturingssets de kale kostprijs in rekening te brengen, zonder een redelijke marge te berekenen ter dekking van haar overige (fabricage)kosten valt overigens uit bijlage 2 bij de strategische samenwerkingsovereenkomst niet, althans niet voldoende duidelijk, op te maken.
Voorts acht het hof, in het licht van de betwisting daarvan door IBB, onvoldoende aannemelijk dat de expertise van IBB zo zeer verbonden was aan de persoon van [B] dat daaruit voor JOZ onverantwoorde bedrijfsrisico’s zouden voortvloeien.3.8.3
Met betrekking tot haar standpunt dat de door IBB in rekening gebrachte prijzen niet commercieel aantrekkelijk zijn en ver boven de prijzen liggen die door concurrenten van IBB gehanteerd worden heeft JOZ onder meer verwezen naar een verslag van een bespreking met haar Zweedse grootafnemer Delaval (productie 9 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie) en een offerte van Neways Leeuwarden B.V. (t.a.p. productie 10). IBB heeft in reactie hierop erop gewezen dat de in die producties genoemde prijzen louter de zogenoemde printboards betreffen en (naar het hof begrijpt) niet de bijbehorende software en dat JOZ geen offertes heeft geproduceerd van leveranciers van alternatieve vergelijkbare besturingssets. IBB gaat echter niet in op de stelling van JOZ dat zij zelf op andere wijze dan via de koopsom van de individuele besturingssets voor de (ontwikkeling van de) vereiste software werd beloond.
Dat de besturingssystemen van IBB niet langer “state of the art” zijn staaft JOZ onder meer met een verwijzing naar problemen met de tunnelingtechniek, encoder en remfet.
IBB heeft ook dit laatste bestreden en er onder meer op gewezen dat JOZ ook haar stellingen betreffende de ontoereikende kwaliteit van de besturingssets van IBB niet met deskundige rapportage heeft onderbouwd.
Het hof acht wenselijk dat partijen ook met betrekking tot de hier besproken geschilpunten hun stellingen en reeds in het geding gebrachte producties van een duidelijke nadere toelichting voorzien en zo mogelijk hun standpunt met nadere bescheiden staven.
3.9.
Het hof ziet in hetgeen aan het slot van de rechtsoverwegingen 3.8.2 en 3.8.3 is overwogen aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Partijen dienen de stukken waarvan zij zich ter comparitie ter staving van hun standpunt willen bedienen, voorzien van een toelichting, zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk 14 dagen voor de zitting aan elkaar en aan het hof toe te zenden.
De bespreking van de in het voorgaande niet of slechts gedeeltelijk behandelde grieven wordt aangehouden.