5 nov 2019
Onrechtmatige publicatie e-mail terecht gerectificeerd
Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2019, IT 2956; ECLI:NL:GHARL:2019:9502 (Wethouder tegen X) Een wethouder, die voorheen bestuurder was van een kinderopvang, wordt beticht van belangenverstrengeling. Er wordt een e-mail met allerlei aantijgingen verstuurd naar personen die werkzaam zijn binnen de gemeente. De wethouder vordert middels een kort geding een rectificatie. Dit wordt toegewezen omdat bepaalde uitlatingen feitelijk niet juist waren en zodoende onrechtmatig tegenover de wethouder. In hoger beroep wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. De aantijgingen missen voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Daarnaast zijn de aantijgingen op zichzelf niet nodig om de gevreesde misstand waarom het ging onder de politieke aandacht te brengen.
5.5 Die aantijgingen moeten dan wel voldoende steun hebben in de op dat moment – 7 november 2018 – beschikbare feiten. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dat voor een aantal beweringen niet het geval was. Het hof sluit daarvoor aan bij het bestreden vonnis en maakt het oordeel van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.6 tot het zijne. Dat komt erop neer dat een aantal beweringen niet toelaatbaar is omdat de daarin geuite beschuldiging van belangenverstrengeling onvoldoende steun vindt in de op dat moment bekende feiten. Daarbij acht het hof voor zijn voorlopig oordeel mede van belang dat [appellante] ook in hoger beroep geen andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit zou blijken dat de door haar in de e-mail aan het adres van [geïntimeerde] geuite beschuldigingen wel voldoende steun vonden in de op dat moment bekende feiten. Het hof merkt daarbij nog op dat het door [geïntimeerde] - mogelijk - onvoldoende op afstand zetten van betrokkenheid bij haar activiteiten in de kinderopvang nog niet betekent dat (dus) sprake is van belangenverstrengeling. Dat is een ernstige beschuldiging waarvoor meer feitelijke ondersteuning nodig is, die er op het moment dat [appellante] de e-mail schreef niet was. Daarom mocht [appellante] die beschuldiging en alle beweringen die daarop betrekking hadden of daarmee verband hielden, niet uiten. Dat, zoals [appellante] tijdens de zitting naar voren heeft gebracht “iedereen in [plaats] ervan wist en daarover praatte” maakt dat niet anders. Dat de aantijgingen mogelijk achteraf door later bekend geworden feitenmateriaal wel ondersteund werden, is ook niet van belang.
5.6 Dat betekent dat de rectificatie terecht is toegewezen. Omdat in de tekst daarvan is opgenomen dat de door [appellante] gedane uitlatingen onrechtmatig zijn voor zover (cursivering hof) [appellante] daarin heeft gesteld dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan (dreigende) belangenverstrengeling, is de formulering niet te ruim en kan deze zo in stand blijven.