DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 20 september 2022
IT 4075
||
4 jul 2022
4 jul 2022, IT 4075; ECLI:NL:RBMNE:2022:2573 (Eiseres tegen gedaagde), https://itenrecht.nl/artikelen/kort-geding-leent-zich-niet-voor-nadere-bewijsvoering

Kort geding leent zich niet voor nadere bewijsvoering

Vzr. Rb. Midden-Nederland 4 juli 2022, IEF 20961, IT 4075; ECLI:NL:RBMNE:2022:2573 (eiseres tegen gedaagde) Dit geschil gaat onder meer over de vraag wie het uitsluitende recht heeft op vier merken, vier handelsnamen en zes domeinnamen. Ook is in geschil aan wie de Bedrijfssoftware toekomt die wordt gebruikt bij de verkoop van producten via de B2C-webshops. Eiseres vordert in conventie onder meer staking van handelsnamen en merknamen van gedaagde en wijziging van de tenaamstelling van domeinnamen door gedaagde. Gedaagde vordert in reconventie onder meer het staken van iedere inbreuk op de IE-rechten van gedaagde. Verder is in geschil of de door gedaagde gedane opzegging van de Orderverwerkingsovereenkomst effect heeft.

De voorzieningenrechter oordeelt dat voor de beantwoording van de vraag aan wie welke rechten toekomen, nadere bewijsvoering noodzakelijk is. Voor een dergelijke bewijsvoering leent een kort geding zich niet waardoor een deel van de vordering in conventie en in reconventie niet toewijsbaar is. Wat betreft de bedrijfssoftware geldt hetzelfde. Ten aanzien van de Orderverwerkingsovereenkomst oordeelt de voorzieningenrechter dat, ook al was de opzeggingstermijn te kort, een te korte opzeggingstermijn zou leiden tot een schadevergoeding en niet tot het voortduren van de overeenkomst. Verder is het zo dat wat betreft de vorderingen ten aanzien van de Orderverwerkingsovereenkomst geldt dat nadere bewijsvoering noodzakelijk is. De vorderingen met betrekking tot deze overeenkomst worden daarom afgewezen. De conclusie is dat alle vorderingen in conventie en reconventie worden afgewezen.

5.7. [eiseres] en [gedaagde] stellen, zoals hiervoor kort is weergegeven, ieder gemotiveerd dat de rechten op de 4-Namen, de 6-Domeinen en de B2C-webshops, met uitsluiting van de ander, aan hen toekomt. Voorts zijn enkele afspraken waarop [eiseres] zich beroept (o.a de gestelde intracompany en intercompany afspraken en dat bij de aandelenoverdracht in 2019 [eiseres] zijn merknamen, handelsnamen en domeinnamen heeft behouden) mondelinge afspraken die door [gedaagde] gemotiveerd worden betwist. Dit betekent dat nadere bewijsvoering noodzakelijk is voordat in conventie en in reconventie over de toewijsbaarheid van de vorderingen over de 4-Namen, de 6-Domeinen en de B2C-webshops kan worden beslist. Voor een dergelijke bewijsvoering leent een kort geding zich niet. Dit betekent dat dit deel van de vordering in conventie en in reconventie niet toewijsbaar is.

5.8. De verwerking van de bestellingen via de B2C-webshops wordt verwerkt door middel van bepaalde bedrijfssoftware. [eiseres] stelt dat zij deze bedrijfssoftware gekocht heeft van [handelsnaam 1] B.V. en ook de rechthebbende is op de gegevens van klanten, facturen en producten (hierna de data). [gedaagde] stelt daar tegenover dat de bedrijfssoftware door haar medewerkers (de heren [E] , [F] en [G] ) is ontwikkeld en door haar wordt beheerd. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde] verklaringen van deze medewerkers in het geding gebracht (producties 23O en 23P) die dit standpunt onderschrijven. Ook hier geldt dat nadere bewijsvoering noodzakelijk is om vast te stellen aan wie de bedrijfssoftware en de data toekomt, zodat dit deel van de vorderingen van [eiseres] in kort geding niet kunnen worden toegewezen.

5.11. [eiseres] stelt, wat door [gedaagde] gemotiveerd wordt betwist, dat de door [gedaagde] gehanteerde opzeggingstermijn van drie maanden in dit geval toch veel te kort is. Dat is de voorzieningenrechter voorshands niet met [eiseres] eens gezien het bepaalde in r.o. 5.10. Maar, ook als [eiseres] wordt gevolgd in haar standpunt betekent dit niet dat de vorderingen die zien op een langere opzeggingstermijn van de Orderverwerkingsovereenkomst kunnen worden toegewezen. Een door de wederpartij gehanteerde te korte opzeggingstermijn dient zich te vertalen in een schadevergoeding, in plaats van het na 1 juni 2022 laten voortduren van de Orderverwerkingsovereenkomst. Dit betekent de dat de vordering onder 1h en 2 van het petitum van [eiseres] wordt afgewezen.