5 feb 2020
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma en Katrien van de Wijdeven, Holla Advocaten.
Inzagevordering van Schmitz toegewezen
Rechtbank Limburg 5 februari 2020, IEF 19006, IEF 3029; C/03/261042/ HA ZA 19-120 (Schmitz tegen X) Vonnis in incident. Eiser zijn de aan Schmitz verbonden ondernemingen in het vervaardigen van scholabsorberende en drainerende producten, onder de merknaam 'Proplay'. X was uit hoofde van een overeenkomst aangesteld als algemeen directeur bij een van de ondernemingen van Schmitz c.s. Na beëindiging van de overeenkomst stelt Schmitz c.s. dat er sprake is van een schending van postcontractuele verplichtingen. Schmitz heeft bij verzoekschrift van 10 januari 2019 de voorzieningenrechter verzocht om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op een aantal bescheiden, waaronder alle documenten in geschreven en elektronische vorm. Schmitz heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk. In dit stadium van het geding - is wel voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bedrijfsgeheimen en dat deze zijn geschonden. De inzagevordering wordt toegewezen.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat Schmitz, mede gelet op de aanvullende producties, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij partij is bij een rechtsbetrekking en dat zij een rechtmatig belang heeft bij inzage. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden (in de zin van artikel 843a Rv) dat er van de zijde van sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van schending van (post)contractuele verplichtingen dan wel dat bedrijfsgeheimen onrechtmatig zijn verkregen en gebruikt. De bescheiden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk omschreven en van een ‘fishing expedition' is geen sprake. De lijst met zoektermen (productie 13) is uitgebreid, maar dat hangt samen met de aard van hetgeen wordt verweten door Schmitz. De rechtbank is van oordeel dat de zoektermen niet te ruim zijn. Hetzelfde geldt voor de tijdsperiode. Van misbruik van procesrecht is gelet hierop dan ook geen sprake. Een en ander brengt met zich dat de rechtbank het verzoek tot inzage in zoverre zal toewijzen.
5.5. De rechtbank heeft hiervoor onder randnummer 4.9 al geoordeeld dat Schmitz onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk. De enkele, niet nader gespecificeerde stelling van Schmitz dat een groot aantal foto's, video's en teksten met betrekking tot het productieproces van Schmitz heeft gedeeld is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal de vordering tot het treffen van de voorlopige voorziening onder 7 gelet hierop dan ook afwijzen.