1 sep 2021
Gerecht EU verwerpt beroep nietigverklaring e*message
Gerecht EU 1 september 2021, IEF 20165, IT 3642, IEFbe 3270; ECLI:EU:T:2021:522 (eMessage tegen EUIPO en Apple) eMessage Wireless Information Services heeft een aanvraag tot inschrijving van het Gemeenschapsmerk 'e*message' ingediend bij het EUIPO. Op verzoek van interveniënte Apple Inc. werd de inschrijving nietig verklaard. eMessage voert in beroep zeven middelen aan. Het eerste middel betoogt dat er geen geldige bepaling bestaat om het litigieuze merk ongeldig te verklaren. Het tweede middel klaagt over een onjuiste toepassing van de huidige uitlegging van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001. Het derde en het vierde middel gaan over fouten in de beoordeling van de figuratieve elementen van het litigieuze merk bij het onderzoek van het beschrijvende karakter ervan. Het vijfde middel klaagt over een onjuiste beoordeling van het onderscheidend vermogen van het litigieuze merk. Het zesde en het zevende middel gaan over een schending van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid. De middelen worden afgewezen.
96 Wat de schending van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten betreft, zij erop gewezen dat de bescherming van de intellectuele eigendom is verankerd in artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten. In die bepaling of in de rechtspraak is echter niet aangegeven dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten als absolute rechten moet worden beschermd (zie in die zin arrest van 29 juli 2019, Spiegel Online, C-516/17, EU:C:2019:625, punt 56 en de aangehaalde rechtspraak). Volgens de rechtspraak bestaat het Uniemerk onder meer binnen de grenzen van artikel 4, juncto de artikelen 7 en 8, van verordening nr. 40/94 (zie in die zin arrest van 3 juli 2013, Cytochroma Development/BHIM – Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN),T-106/12, niet gepubliceerd, EU:T:2013:340, punt 4). Bovendien voert verzoekster geen enkel argument aan dat het mogelijk maakt vast te stellen dat de beperking van het intellectuele-eigendomsrecht in de in casu overgelegde vorm in strijd is met artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten.
97 In die omstandigheden kan verzoekster niet terecht stellen dat de inschrijving van het litigieuze merk rechtmatig was en dat de kamer van beroep bij de handhaving van de beslissing van de nietigheidsafdeling inbreuk heeft gemaakt op artikel 17 van het Handvest van de grondrechten en op de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid.