13 okt 2020
Facebook mag pagina’s offline halen die in strijd zijn met eigen coronabeleid
Ktr. Rechtbank Amsterdam 13 oktober 2020, IEF 19489, IT 3274; ECLI:NL:RBAMS:2020:4966 ( Smart Exist c.s. tegen Facebook) Eiseres Smart Exit behartigt de belangen van ondernemers op het gebied van horeca, toerisme en ‘leisure’, met name, maar niet uitsluitend in verband met de gevolgen van de uitbraak van COVID-19. Eiseres Viruswaarheid strijdt voor het behoud van de democratische rechtsstaat waarin een ieder de mogelijkheid heeft om zich in vrijheid te ontplooien en een leven te leiden met eigen overtuigingen en meningen. Facebook werkt, samen met onder andere de WHO en de Europese Commissie, aan het beperken van de verspreiding van onjuiste informatie over COVID-19. Zij verwijdert ‘posts’, pagina’s, groepen of profielen die voldoen aan dat criterium, waaronder berichten van eisende partijen. De vraag die voorligt, is of het recht op vrijheid van meningsuiting betekent dat een ieder, via elk medium of platform, zijn mening onbeperkt moet kunnen uiten. Er wordt geoordeeld dat de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is en mag worden ingeperkt ten behoeve van de rechten van anderen en de volksgezondheid. Facebook handelt door haar COVID-19 beleid te hanteren voorshands niet in algemene zin in strijd met hetgeen – naar huidige opvattingen – maatschappelijk betamelijk is. De bezwaren tegen het COVID-19 beleid van Facebook worden afgewezen. Facebook mag pagina’s offline halen die in strijd zijn met haar eigen COVID-19 beleid.
4.24.
Concreet handelen van Facebook – het verwijderen van bepaalde content – op basis van haar COVID-19 beleid of anderszins kan in beginsel worden getoetst aan open normen.13 Getoetst kan worden of toepassing van het beleid – contractueel – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, of – als de rechtsgrond onrechtmatige daad is – in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt. Die open normen kunnen via de indirecte werking van bijvoorbeeld het recht op vrijheid van meningsuiting worden ingekleurd. Het is aan degene die zich erop beroept dat een verwijdering ‘niet door de beugel’ kan, om voldoende concreet te stellen dat en waarom dat – wat betreft die specifieke content – het geval is. Het enkele beroep van [eiser sub 3] op zijn vrijheid van meningsuiting (‘censuur’) is, zoals hiervoor overwogen, daartoe onvoldoende. Voorshands moet worden aangenomen dat de lat hoog ligt. Zoals hiervoor overwogen, is het immers in beginsel niet aan private partijen, maar aan de staat om de uitingsvrijheid te waarborgen en komt aan de vrijheid van meningsuiting een beperktere omvang toe wanneer zij raakt aan eigendomsrechten van derden en aan wet- en regelgeving met betrekking tot de volksgezondheid. Juist op verzoek van de overheid, in dit geval de Europese Commissie, heeft Facebook haar COVID-19 beleid ontwikkeld. Het treffen van een balans tussen de concurrerende belangen (ongestoord eigendom, volksgezondheid, vrijheid van meningsuiting) is bij uitstek een taak van de overheid. Uitgangspunt moet dan ook zijn dat Facebook niet onredelijk handelt door haar beleid, in lijn met de oproep van de Europese Commissie, toe te passen. Als dat niet tot uitgangspunt zou worden genomen, zou Facebook in een onmogelijke positie komen te verkeren: enerzijds de maatschappelijke plicht om te voldoen aan de oproep van de Europese Commissie en anderzijds het beroep op onbeperkte vrijheid van meningsuiting op haar platform. De enkele omstandigheid dat Facebook een machtige partij is en haar platform een enorm bereik heeft, is niet voldoende om van dat uitgangspunt af te wijken. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat het aan de staat is om passende maatregelen te treffen als het recht op vrije meningsuiting niet effectief kan worden uitgeoefend vanwege de dominantie van machtige private partijen. Van positieve verplichtingen die daardoor kunnen ontstaan is onder de gegeven omstandigheden vooralsnog geen sprake (zie hiervoor onder 4.20).