DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 5 juli 2018
IT 2597
HvJ EU ||
5 jul 2018
HvJ EU 5 jul 2018, IT 2597; ECLI:EU:C:2018:535 (France Télévisions tegen Playmédia), https://itenrecht.nl/artikelen/conclusie-ag-livestreaming-van-televisieprogramma-s-is-geen-aanbieding-van-een-communicatienetwerk-n

Conclusie AG: Livestreaming van televisieprogramma’s is geen aanbieding van een communicatienetwerk naar het publiek

Conclusie AG HvJ EU 5 juli 2018, IEF 17814; IEFbe 2640; IT 2597; ECLI:EU:C:2018:535; C‑298/17 (France Télévisions tegen Playmédia) Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten. Universele dienst en gebruikersrechten. Begrip 'ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden welke voor de distributie van radio‑ of televisie-uitzendingen naar het publiek worden gebruikt’. Onderneming die op het internet het bekijken van televisieprogramma’s via livestreaming aanbiedt. Doorgifteverplichting (must carry). Conclusie AG:

1) Artikel 31, lid 1, eerste alinea, van [universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming die op het internet het bekijken van televisieprogramma’s via livestreaming aanbiedt, niet behoort te worden aangemerkt als een onderneming die een elektronischecommunicatienetwerk aanbiedt dat voor de distributie van radio‑ of televisieomroepkanalen naar het publiek wordt gebruikt in de zin van die bepaling.

2) Richtlijn 2002/22, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet eraan in de weg staat dat een lidstaat aan ondernemingen die op het internet het bekijken van televisieprogramma’s via livestreaming aanbieden, een verplichting tot doorgifte van specifieke televisieprogramma’s oplegt. Met deze verplichting moet evenwel een doelstelling van algemeen belang worden nagestreefd – zoals het behoud, uit hoofde van het cultuurbeleid van de betrokken lidstaat, van het pluralistische karakter van het televisieprogramma-aanbod op zijn grondgebied – en die verplichting mag niet onevenredig zijn aan deze doelstelling, hetgeen impliceert dat de nadere regels voor de toepassing ervan het voorwerp moeten uitmaken van een transparante procedure die is gebaseerd op objectieve, niet-discriminerende en vooraf kenbare criteria. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan. Bovendien moeten die ondernemingen vooraf toestemming verkrijgen van de houders van de auteursrechten of naburige rechten waardoor de in die programma’s opgenomen werken worden beschermd.

3) Een lidstaat die buiten de werkingssfeer van artikel 31 van richtlijn 2002/22 een doorgifteverplichting oplegt, is niet gebonden aan de voorwaarden waaraan een dergelijke verplichting op grond van dat artikel moet voldoen.”

Gestelde vragen [IEF 17092]:

1) Moet een onderneming die via live-streaming televisieprogramma’s op internet aanbiedt, reeds daarom worden aangemerkt als een onderneming die een elektronische-communicatienetwerk aanbiedt dat in de zin van artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22/EG van 7 maart 2002 voor de distributie van radio- of televisie-uitzendingen aan het publiek worden gebruikt?

2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan een lidstaat dan zonder in strijd te handelen met de richtlijn of andere Unierechtelijke voorschriften voorzien in een verplichting tot doorgifte van radio- of televisiediensten voor zowel ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden als voor ondernemingen die zulke netwerken niet aanbieden maar via live-streaming televisieprogramma’s op internet aanbieden?

3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de lidstaten er dan van afzien om de verplichting tot doorgifte voor distributeurs van diensten die geen elektronische-communicatienetwerken aanbieden, afhankelijk te stellen van alle voorwaarden als bedoeld in artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22/EG van 7 maart 2002, terwijl deze voorwaarden op grond van de richtlijn wel voor aanbieders van netwerken zullen gelden?

4) Kan een lidstaat die een verplichting tot doorgifte van bepaalde radio- en televisiediensten op bepaalde netwerken heeft ingevoerd, zonder in strijd te handelen met de richtlijn voorschrijven dat moet worden aanvaard dat deze diensten op die netwerken worden uitgezonden, met inbegrip van uitzending op een website, wanneer de betrokken dienst zijn eigen programma’s zelf op internet uitzendt?

5) Moet bij de toetsing aan de voorwaarde in artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22/EG dat de netwerken die onder de doorgifteverplichting vallen voor een significant aantal eindgebruikers ervan het belangrijkste middel moeten zijn om radio- en televisie-uitzendingen te ontvangen, wat betreft uitzending via internet worden afgegaan op alle gebruikers die televisieprogramma’s via livestreaming op internet bekijken, of enkel de gebruikers van de website die onder de doorgifteverplichting valt?