11 mei 2023
Conclusie A-G HvJ: werkzaamheden parlementaire enquêtecommissie vallen binnen werkingssfeer AVG
Conclusie A-G HvJ EU 11 mei 2023, IT 4276; ECLI:EU:C:2023:397 (Österreichische Datenschutzbehörde) In deze zaak is een opsporingambtenaar (de betrokkene) gehoord door een enquêtecommissie van het Oostenrijkse parlement voor onder meer huiszoekingen in de gebouwen van het federaal bureau voor de bescherming van de grondwet en de bestrijding van terrorisme. Het verslag van deze hoorzitting is vervolgens op de website van het Oostenrijkse parlement gepubliceerd. Hierbij zijn de naam en voornaam van de betrokkene niet geanonimiseerd, omdat de pers zijn identiteit reeds bekend had gemaakt.
De betrokkene was van mening dat zijn recht op vertrouwelijkheid van persoonsgegevens was geschonden en heeft daarom een klacht ingediend op grond van artikel 77 lid 1 AVG.
Het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) stelde in de onderhavige zaak de volgende vragen. Vallen de werkzaamheden van een enquêtecommissie van het parlement van een lidstaat binnen de werkingssfeer van de AVG, ook wanneer de enquête betrekking heeft op aangelegenheden van nationale veiligheid? Indien het antwoord bevestigend luidt, kunnen de bepalingen van de AVG inzake het recht om bij een nationale toezichthoudende autoriteit een klacht in te dienen rechtstreeks worden toegepast, in weerwil van een grondwettelijk beginsel dat zich verzet tegen externe inmenging in de werkzaamheden van het parlement?
Advocaat-generaal Szpunar is van mening dat de voorgaande vraag inderdaad bevestigend dient te worden beantwoord. Volgens hem is dit niet alleen in lijn met de bedoelingen van de Uniewetgever – de AVG als echte lex generalis op het gebied van bescherming van persoonsgegevens – maar ook met de redenen die ten grondslag liggen aan de bepalingen van artikel 16 VWEU, waarvan het toepassingsgebied zich eveneens uitstrekt tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde toezichthoudende activiteiten van de lidstaten.
De A-G geeft het Europese Hof van Justitie dan ook in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
1) De werkzaamheden van een enquêtecommissie die door het parlement van een lidstaat is ingesteld bij de uitoefening van zijn recht van toezicht op de uitvoerende macht, vallen binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie in de zin van artikel 16, lid 2, eerste volzin, VWEU, zodat verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door een dergelijke commissie.
2) De werkzaamheden van een enquêtecommissie die door het parlement van een lidstaat is ingesteld bij de uitoefening van zijn recht van toezicht op de uitvoerende macht en waarvan het onderzoek betrekking heeft op activiteiten van een politiële staatsveiligheidsdienst en dus op activiteiten ter bescherming van de nationale veiligheid in de zin van overweging 16 van verordening 2016/679, vallen niet onder de werkingssfeer van de uitzondering van artikel 2, lid 2, onder a), van deze verordening.
3) Wanneer een lidstaat slechts één toezichthoudende autoriteit in de zin van artikel 51, lid 1, van verordening 2016/679 heeft ingesteld, vloeit haar bevoegdheid om de in artikel 77, lid 1, van die verordening bedoelde klachten te behandelen rechtstreeks voort uit die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 55, lid 1, van die verordening.