DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 26 juni 2019
IT 2808
Hof ||
11 jun 2019
Hof 11 jun 2019, IT 2808; ECLI:NL:GHAMS:2019:1957 (X tegen ING), https://itenrecht.nl/artikelen/bkr-registratie-in-strijd-met-proportionaliteit

BKR-registratie in strijd met proportionaliteit

Hof Amsterdam 11 juni 2019, IT 2808; ECLI:NL:GHAMS:2019:1957 (X tegen ING) Verzoek tot verwijdering BKR-registratie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Appellante X heeft in 2005 met haar toenmalige partner een doorlopend krediet afgesloten bij ING. Er onstaat een betalingsachterstand die leidt tot een BKR-registratie. X heeft een spaarsaldo die de schuld ruimschoots overstijgt. Door de registratie blijkt het onmogelijk om een nieuw huis te kopen. Ook al is sprake van termijnoverschrijding, om proceseconomische redenen wordt toch een inhoudelijk oordeel gegeven. De registratie van de achterstand is gelet op alle omstandigheden in strijd is met het beginsel van proportionaliteit. ING moet meewerken aan de verwijdering uit het CKI van het BKR van de codes A en 3 in de BKR-registratie.

3.5
[appellante] doet dit verzoek zowel in eerste aanleg als in hoger beroep evenwel mede steunen op een feit dat zich heeft voorgedaan nádat zij haar genoemde verzoeken aan ING had gericht, namelijk het feit dat zij de openstaande vordering inmiddels op 12 januari 2018 aan ING heeft voldaan. [appellante] had vanwege dit nieuwe feit een nieuw verzoek aan ING kunnen richten. Dit had te meer voor de hand gelegen omdat ING blijkens haar antwoorden van 2 februari 2016 en 27 januari 2017 bij het weigeren van de verzoeken uitdrukkelijk heeft meegewogen dat haar vordering uit de kredietovereenkomst nog niet was voldaan. Uit de proceshouding van ING in deze procedure volgt echter dat zij een desbetreffend verzoek opnieuw zou hebben afgewezen. Het voert daarom te ver om van [appellante] te verlangen alsnog een nieuw verzoek in te dienen uitsluitend om een weigering uit te lokken en daarmee een nieuwe termijn voor het indienen van een verzoek bij de rechtbank te verkrijgen. Het hof zal gelet daarop het onderhavige verzoek van [appellante] om proceseconomische redenen wel inhoudelijk behandelen.

3.6
[appellante] klaagt in de eerste plaats erover dat ING in strijd met artikel 30 van het reglement haar niet tijdig en schriftelijk heeft gewaarschuwd dat een betalingsachterstand zou worden geregistreerd bij het BKR. ING heeft aangevoerd dat zij [appellante] wel schriftelijk heeft gewaarschuwd en heeft ter onderbouwing daarvan een uitdraai overgelegd van een brief van 21 augustus 2013 die zij zou hebben verzonden aan het haar bekende adres van [appellante] . Het hof is van oordeel dat ING met deze productie voldoende heeft onderbouwd dat zij een brief inhoudende een waarschuwing als bedoeld in artikel 30 van het reglement aan [appellante] heeft verzonden. [appellante] heeft daar geen gemotiveerde betwisting tegenover gesteld. Zij heeft evenmin aangevoerd dat het adres op de brief onjuist is. Het hof gaat dan ook voorbij aan haar klacht. Het hof merkt daarbij nog op dat artikel 30 van het reglement geen nadere eisen stelt aan de schriftelijke mededeling zoals, bijvoorbeeld, een aangetekende verzending.


3.8
ING heeft gewezen op het belang van de BKR-registratie. Dat belang is gelegen in, zoals de inleiding van het reglement het uitdrukt, het voorkomen van overkreditering en het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude in het financiële verkeer. Het voorkomen van overkreditering is niet meer aan de orde omdat [appellante] de schuld inmiddels heeft ingelost. Er zijn bovendien geen aanwijzingen dat voor [appellante] sprake is geweest van een problematische schuld. [appellante] beschikte immers over een spaarsaldo dat het openstaande kredietbedrag ruimschoots overtrof, hetgeen voor ING kenbaar was. Dat [appellante] de schuld niet onmiddellijk heeft betaald nadat zij daarmee bekend was geraakt, roept objectief gezien weliswaar vragen op, maar [appellante] heeft daartoe een aantal persoonlijke motieven gegeven, namelijk dat het kredietbedrag is aangewend voor een auto voor [X] en dat hij ook nadat zij uit elkaar waren gegaan voor betaling van het krediet zou instaan. Zij heeft naar haar zeggen bovendien gedurende langere tijd via ING gepoogd inzicht te verkrijgen in de opbouw van het openstaande saldo en vervolgens gepoogd een en ander bij [X] te verifiëren, die dit weigerde. Hoewel een en ander onvoldoende is om haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid betreffende de restschuld te ontslaan, maken deze omstandigheden en de geringe omvang van de restschuld, dat het belang bij registratie gering is. Van misbruik in het financiële verkeer kan immers nauwelijks worden gesproken, terwijl er geen enkele aanwijzing is van fraude.

3.9
Daar staat tegenover dat, zo is algemeen bekend, met een achterstandsregistratie het verkrijgen van financiering voor een woning tegen gebruikelijke tarieven en voorwaarden moeilijk zo niet onmogelijk is. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt dat zij dit ook heeft ondervonden. Het opheffen van een dergelijke belemmering kan worden aangemerkt als een aanmerkelijk belang. [appellante] hoeft daarom geen nadere uitleg te geven van haar specifieke persoonlijke belangen bij verwijdering van de registratie. Een en ander leidt tot het oordeel dat, mede gelet op het tijdsverloop, het belang van ING bij handhaving van de achterstandsregistratie in dit geval dermate gering is dat dit thans dient te wijken voor het aanmerkelijke belang dat [appellante] heeft bij verwijdering van die registratie.